Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is vergunninghouder voor de BPM en heeft voor zes maanden van het jaar 2016 aangiften BPM gedaan ter zake van de registratie van diverse auto’s.

Partijen verschillen in deze procedure niet van mening dat X mogelijk met succes een beroep kan doen op het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020 (18/02168, ECLI:NL:HR:2020:821, NLF 2020/1338, met noot van De Haan) ter zake van een of meer van de auto’s waarvoor BPM op aangifte is voldaan (inzake toepassing historisch tarief; hierna het artikel 16a-arrest).

Partijen verschillen wel principieel van opvatting wie wat moet doen: X meent dat de Inspecteur moet nagaan voor welke auto’s teruggaaf moet volgen gelet op het artikel 16a-arrest, terwijl de Inspecteur juist meent dat aan X is om aan te voeren om welke auto(’s) het gaat en om de feiten te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit volgt dat een beroep op het artikel 16a-arrest kan worden gedaan.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft de Inspecteur gelijk. In dit geval heeft X zich in de processtukken alleen in algemene zin beroepen op het artikel 16a-arrest. X heeft volgens de Rechtbank niet aan de stelplicht voldaan. Het gelijk op dit punt is derhalve aan de Inspecteur.

Het beroep is ook overigens ongegrond, aldus de Rechtbank.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
29 april 2021
Rolnummer
18/3504 e.a.
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2161
NLF-nummer
NLF 2021/1048
Aflevering
20 mei 2021
bwbr0005806&artikel=16a,bwbr0005806&artikel=16a

Naar de bovenkant van de pagina