Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak gaat over de geruisloze doorschuiving van artikel 3.63 Wet IB 2001. Meer in het bijzonder gaat het hier over de vraag of de overnemer eenzijdig tot intrekking kan overgaan van een gezamenlijk verzoek om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001.

X (belanghebbende) en zijn echtgenote (de overnemers) hebben een varkenshouderij overgenomen van de overdragers. Daartoe zijn zij in 2009 een vof aangegaan met de overdragers. In een sideletter bij de vof-overeenkomst zijn de overdragers en de overnemers onder meer overeengekomen dat gebruikgemaakt zal worden van de regeling voor geruisloze doorschuiving. Na een conflict tussen de overdragers en de overnemers over de nakoming van de vof-overeenkomst en de sideletter, heeft eind 2013 de overdracht plaatsgevonden en hebben zowel de overdragers als de overnemers in hun aangiften IB/PVV 2013 de doorschuiffaciliteit toegepast. Ook heeft de Inspecteur een door de overdragers en overnemers ondertekend schriftelijk verzoek als bedoeld in artikel 3.63, lid 1, Wet IB 2001, ontvangen.

X (belanghebbende) en zijn echtgenote hebben bezwaar gemaakt tegen de conform hun aangiften opgelegde aanslagen. De kern van dit bezwaar is dat zij aanspraak maken op een berekening van de (lagere) winst uit onderneming zonder toepassing van de doorschuiffaciliteit. A-G Koopman neemt gelijktijdig met deze zaak conclusie in de zaak van de echtgenote (23/04953, ECLI:NL:PHR:2024:698).

In het principale beroep in cassatie komt de staatssecretaris op tegen het oordeel van Hof Den Bosch dat X als overnemer eenzijdig kan terugkomen van het gezamenlijke verzoek dat bij de aangifte van de overdrager is gedaan om toepassing van de doorschuifregeling.

A-G Koopman concludeert dat erover kan worden getwijfeld of de overdrager eenzijdig een verzoek om geruisloze doorschuiving kan intrekken. Hij is geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden. De A-G meent dat de overnemer in ieder geval niet eenzijdig zo’n verzoek kan intrekken. Het verzoek moet namelijk worden gedaan bij de aangifte van de overdrager, en intrekking van het verzoek kan daarom volgens de A-G alleen in de vorm van een aanvulling op die aangifte. Daarvoor is de medewerking van de overdrager onontbeerlijk.

A-G Koopman meent dat het principale beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond moet worden verklaard, dat het incidentele cassatieberoep van X kan worden afgedaan met toepassing van artikel 81 Wet RO en dat de zaak moet worden verwezen ter behandeling van de vraag of de Inspecteur het verzoek om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 terecht heeft gehonoreerd en de aanslag correct heeft berekend.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
28 juni 2024
Rolnummer
23/04950
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:696
Auteur(s)
drs. A.W. de Beer RB
Alfa Accountants en Adviseurs
NLF-nummer
NLF 2024/1748
Aflevering
30 juli 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6506
bwbr0011353&artikel=3.63,bwbr0011353&artikel=3.63

Naar de bovenkant van de pagina