Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 1991 van zijn werkgever een ontslagvergoeding gekregen in de vorm van een stamrecht, die hij heeft ondergebracht in zijn bv. Het stamrecht bestaat uit een aan X uit te keren periodieke uitkering van € 74.852 per jaar, die ingaat op 65-jarige leeftijd en eindigt bij zijn overlijden. X heeft op 10 januari 2007 de 65-jarige leeftijd bereikt. De bv heeft in de periode 1994-2013 als loon aangeduide betalingen gedaan aan X. Deze betalingen zijn tot en met het jaar 2008 ten laste van de winst van de bv gebracht.

De Inspecteur heeft aan X een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Hij stelt dat in 2007 een stamrecht is prijsgegeven. De Inspecteur heeft de waarde van de stamrechtaanspraak tot het loon gerekend.

Hof Amsterdam acht, na verwijzing door de Hoge Raad (NLF 2017/0426, met noot van Hageman), niet aannemelijk gemaakt dat vóór het jaar 2007 (al dan niet bedoeld) stamrechtuitkeringen zijn gedaan. Het Hof is ervan uitgegaan dat X in 2007 een stamrechtuitkering van € 5.950 heeft ontvangen. Het Hof heeft overwogen dat deze uitkering niet is gevolgd door nadere uitkeringen, terwijl X op grond van de stamrechtovereenkomst gedurende de rest van zijn leven nadere uitkeringen diende te ontvangen. X heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat hij in een ander jaar dan 2007 zijn aanspraak op stamrechtuitkeringen heeft prijsgegeven. Het Hof heeft geoordeeld dat de aanspraak voor verwezenlijking vatbaar was, omdat de bv nog activa bezat, waaronder een aanzienlijke effectenportefeuille. Tot slot heeft het Hof het betoog van X dat de waarde van zijn stamrechtaanspraak niet hoger kan zijn dan het per eind 2007 resterende stamrecht afgewezen. Het Hof heeft geconcludeerd dat de Inspecteur de waarde van de stamrechtaanspraak overeenkomstig de wettelijke bepalingen tot het inkomen uit werk en woning over het jaar 2007 heeft gerekend en dat de waarde van die aanspraak niet tot een te hoog bedrag is bepaald.

In cassatie is in geschil of het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat X de stamrechtaanspraak in 2007 heeft prijsgegeven. X heeft met één middel cassatieberoep ingesteld, dat bestaat uit twee middelonderdelen. Volgens A-G Niessen falen alle aangevoerde stellingen. Het cassatieberoep is ongegrond, aldus de A-G.

Sanctiebepalingen bij afzien van loonstamrecht

Tot 1 januari 2014 kende de Wet LB 1964 de mogelijkheid van een loonstamrecht. Nadat deze fiscale faciliteit is komen te vervallen, is voor bestaande loonstamrechten overgangsrecht opgenomen in artikel 39f Wet LB 1964. In het onderhavige geval is het overgangsrecht niet van belang, omdat het draait om toepassing van de fiscale bepalingen anno 2007. In de destijds geldende fiscale wetgeving werden loonstamrechten op een aantal punten fiscaal gelijk behandeld als pensioenregelingen. Specifiek gaat het om de toepassing van antimisbruikbepalingen. Het gaat in casu om de bepaling dat in geval van uitvoering in eigen beheer het stamrecht niet mag worden prijsgegeven, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is. Ten aanzien van de toepasselijkheid van een dergelijke antimisbruikbepaling is van belang dat de wettelijke regeling voor pensioenregelingen en loonstamrechten niet geheel hetzelfde uitwerkt. Is bijvoorbeeld sprake van een gedeeltelijke afkoop van pensioen, dan wordt daardoor de volledige pensioenregeling fiscaal onzuiver. Bij een loonstamrecht vervalt in zo’n situatie de fiscale faciliteit alleen voor dat deel van het loonstamrecht dat wordt afgekocht. In het onderhavige geval zijn partijen er blijkbaar van uitgegaan dat de discussie over het al dan niet afzien van het stamrecht steeds het volledige stamrecht betreft. Opvallend is dat wel, nu krachtens de oorspronkelijke overeenkomst belanghebbende nog aanspraak kon maken op toekomstige uitkeringen en daar ook middelen voor beschikbaar waren. Blijkbaar zijn beide partijen ervan uitgegaan dat het opvragen van uitkeringen in de toekomst niet meer aan de orde zou komen. Daarmee zijn in 2007 alle toekomstige uitkeringen door belanghebbende prijsgegeven. 

Vorm stamrecht: zuivere of gerichte periodieke uitkering?

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
A-G
Datum instantie
30 oktober 2018
Rolnummer
17/04210
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:1215
Auteur(s)
mr. C.A.H. Luijken
KienhuisHoving advocaten en notarissen
NLF-nummer
NLF 2018/2506
Aflevering
29 november 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB2003
bwbr0002471&artikel=13&lid=2,bwbr0002471&artikel=13&lid=2,bwbr0002471&artikel=19b&lid=1,bwbr0002471&artikel=19b&lid=1,bwbr0002471&artikel=39f,bwbr0002471&artikel=39f

Naar de bovenkant van de pagina