Direct naar content gaan

Samenvatting

De staatssecretaris heeft Kamervragen beantwoord over partiële buitenlandse belastingplicht en de lucratiefbelangregeling. Aanleiding voor deze vragen is het NRC-artikel ‘Miljoenen toucheren, nul belasting betalen: hoe twee expat-managers van Action buiten bereik van de fiscus bleven’. De aanleiding van dit artikel zijn uitspraken van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (5 januari 2024, 22/3569 e.a., ECLI:NL:RBZWB:2024:60) en Rechtbank Noord-Holland (19 maart 2024, 21/3218 e.a., ECLI:NL:RBNHO:2024:3177) waar de beroepen van de managers gegrond zijn verklaard.

De staatssecretaris is van mening dat de doorstootverplichting van artikel 3.95b, lid 5, Wet IB 2001 niet kan samengaan met de optionele partiële buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 Wet IB 2001. Bij de optionele partiële buitenlandse belastingplicht wordt bij de belastingplichtige het inkomen uit box 2 (aanmerkelijk belang) en box 3 (sparen en beleggen) alleen in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken voor zover Nederlands inkomen wordt genoten. Als sprake is van een aanmerkelijk belang in een niet in Nederland gevestigde vennootschap worden voordelen daaruit niet in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken. Deze voordelen worden op grond van artikel 2.6 Wet IB 2001 buiten beschouwing gelaten. Hierdoor kan naar de mening van de staatssecretaris niet worden voldaan aan de doorstootverplichting. De doorstootverplichting vereist immers dat er voor ten minste 95% van de lucratiefbelangvoordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten. Dat kan alleen als iemand belastingplichtige is voor het aanmerkelijk belang, hetgeen belanghebbende niet is, omdat hij gebruik heeft gemaakt van de optionele partiële buitenlandse belastingplicht. Daarnaast acht de staatssecretaris het standpunt van belanghebbende dat de doorstootregeling in zijn geval kan worden toegepast, in strijd met doel en strekking van deze bepaling. Duidelijk is immers dat de wetgever voor ogen stond dat box 1-heffing terugtreedt in verband met box 2-heffing, en niet in verband met geen heffing op grond van die wet.

De staatssecretaris vindt het ongewenst als belastingplichtigen bij de lucratiefbelangregeling kiezen voor de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met een buitenlandse houdstervennootschap en daarbij voor de doorstootverplichting kiezen ter zake van in Nederland gerealiseerde lucratiefbelangvoordelen. Deze samenloop kan er niet toe leiden dat geen belastingheffing plaatsvindt ter zake van het lucratieve belang. Tegen de andersluidende oordelen van Rechtbank Noord-Holland en Zeeland-West-Brabant heeft de Belastingdienst volgens de staatssecretaris daarom terecht hoger beroep aangetekend.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2024 e.v.
Instantie
MvF
Datum instantie
30 mei 2024
Rolnummer
2024-0000334283
Auteur(s)
mr. J. Kanters
Lubbers, Boer & Douma
NLF-nummer
NLF 2024/1353
Aflevering
11 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6433
bwbr0011353&artikel=2.6,bwbr0011353&artikel=2.6,bwbr0011353&artikel=3.55,bwbr0011353&artikel=3.55,bwbr0011353&artikel=3.95b,bwbr0011353&artikel=3.95b,bwbr0011353&artikel=7.6,bwbr0011353&artikel=7.6

Naar de bovenkant van de pagina