Direct naar content gaan

Samenvatting

Een NV heeft in 1996 een belang van 33 percent verworven in het kapitaal van A BV. Op 28 mei 1996 heeft zij een converteerbare obligatielening aan A BV verstrekt, met een nominale waarde van fl. 10.000.000, een rente van 8 percent op jaarbasis en een looptijd van 7 jaar.
In verband met de beoogde beursgang van A BV heeft conversie vervroegd en in één keer bij notariële akte van 2 juli 1998 plaatsgevonden. Voor het Hof was in geschil of de contante waarde van het conversierecht per de uitgiftedatum van de converteerbare obligatielening ( door partijen berekend op een bedrag van fl. 1.036.661) in het onderhavige jaar tot de belastbare winst van de NV moet worden gerekend. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Tegen dit oordeel stelde de minister van Financiën cassatieberoep in.
De Hoge Raad verklaart dit gegrond. Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 19 juni 1996, nrs. 30.045 en 30.046, BNB 1996/299 en 300, brengt een redelijke wetstoepassing die mede recht doet aan de samenhang die dient te bestaan tussen de heffing van inkomsten- en vennootschapsbelasting, met zich dat de emittent van een converteerbare obligatielening ter zake van het toegekende conversierecht geen bedrag ten laste van de winst kan brengen. Dit brengt echter niet mee dat voor degene die converteerbare obligaties houdt in het kader van zijn onderneming, in weerwil van hetgeen voortvloeit uit het fiscale winstbegrip, belastingheffing achterwege dient te blijven ter zake van de waarde van dat conversierecht bij de verkrijging ervan.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1998
Instantie
HR
Datum instantie
12 oktober 2007
Rolnummer
43.643
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BB5353
bwbr0002672&artikel=13,bwbr0002672&artikel=15ab&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina