Bezwaar tegen voldoening overdrachtsbelasting op aangifte is niet-ontvankelijk
Rechtbank Noord-Nederland, 8 februari 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft op 28 juni 2021 een recreatiewoning verworven voor een verkrijgingsprijs van € 240.000. X bewoont de (recreatie)woning permanent. Dit is toegestaan door de gemeente Midden-Groningen. Bij de akte van levering van de woning is in juni 2021 geen schriftelijke verklaring gevoegd van X waarin zij verklaart dat zij de woning anders dan tijdelijk als haar hoofdverblijf gaat gebruiken.
Op 28 juni 2021 heeft de notaris namens X aangifte overdrachtsbelasting gedaan voor de verkrijging van de woning naar een tarief van 8%. Het bedrag is op 14 juli 2021 voldaan. X heeft hiervoor op 2 juli 2021 een (voorlopige) afrekening verkregen. Op 7 juni 2022 is namens X verzocht om vermindering van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting tot € 4.800 (zijnde 2% van de verkrijgingsprijs van € 240.000).
Dit verzoek is door de Inspecteur aangemerkt als een bezwaar tegen de voldoening op aangifte en is niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft ook ambtshalve beoordeeld dat X geen recht heeft op vermindering van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
X stelt in deze procedure tevergeefs dat zij ontvankelijk is in haar bezwaar.
Het bezwaarschrift is ruim buiten de bezwaartermijn ingediend. Het bezwaarschrift is daarom in beginsel niet-ontvankelijk. Het beroep van X op het besluit van 22 september 2022 (2022-1, NLF 2022/1942) baat haar niet. De termijnoverschrijding is ook niet verschoonbaar.
Het beroep is ongegrond, oordeelt Rechtbank Noord-Nederland.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen
Y, uit woonplaats, eiseres (gemachtigde: gemachtigde eiseres),
en
De inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, de inspecteur (gemachtigde: gemachtigde inspecteur).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 april 2023.
1.1. Eiseres heeft op 14 juli 2021 € 19.200 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres tegen de voldoening niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [persoon 1] en [persoon 2] en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [persoon 3] . Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.
Feiten
2.1. Eiseres heeft op 28 juni 2021 een woning verworven gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] (de woning) voor een verkrijgingsprijs van € 240.000. Het betreft een recreatiewoning waarvoor de gemeente Midden-Groningen permanente bewoning toestaat. Eiseres bewoont de woning permanent.
2.2. Bij de akte van levering van de woning is in juni 2021 geen schriftelijke verklaring gevoegd van eiseres waarin zij verklaart dat zij de woning anders dan tijdelijk als haar hoofdverblijf gaat gebruiken.
2.3. Op 28 juni 2021 heeft de notaris namens eiseres aangifte overdrachtsbelasting gedaan voor de verkrijging van de woning. De verschuldigde overdrachtsbelasting is daarbij berekend op € 19.200 (8% over de verkrijgingsprijs van € 240.000). Dit bedrag is op 14 juli 2021 voldaan.
2.4. Eiseres heeft met dagtekening 2 juli 2021 een (voorlopige) nota van afrekening van de notaris gekregen waarop staat dat er 8% overdrachtsbelasting is verschuldigd voor de verkrijging van de woning.
2.5. De accountant van eiseres heeft op 7 juni 2022 namens eiseres verzocht om vermindering van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting tot € 4.800 (zijnde 2% van de verkrijgingsprijs van € 240.000). Dit verzoek is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaar tegen de onder 2.3. genoemde voldoening op aangifte.
2.6. Bij brief van 22 april 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de inspecteur ambtshalve beoordeeld dat eiseres geen recht heeft op vermindering van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
2.7. De Staatssecretaris van Financiën heeft op 22 september 2022 een besluit uitgevaardigd waarin onder andere beleid is opgenomen over het voor de verkrijging van woningen geldende overdrachtsbelastingtarief van 2%. In dit besluit heeft de staatssecretaris de volgende goedkeuring gegeven [voetnoten weggelaten]:
lk keur onder voorwaarden goed dat als op het tijdstip van de verkrijging van een onroerende zaak geen beroep op de startersvrijstelling of het verlaagde tarief is gedaan of als de daarvoor vereiste verklaring op dat tijdstip ontbrak, dit kan worden hersteld door middel van een tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte of tegen een opgelegde naheffingsaanslag.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende zes voorwaarden:
1. Het bezwaar van de belastingplichtige is ontvankelijk.
Beoordeling door de rechtbank
3. In geschil is of eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar en zo ja, of eiseres recht heeft op het verlaagde tarief (2%) voor de overdrachtsbelasting in verband met de verkrijging van de woning.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.1.. Eiseres stelt dat zij ontvankelijk is in haar bezwaar. Zij wijst in dat kader op het bij 2.7. genoemde besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 22 september 2022 (hierna: het besluit) en voert daarnaast aan dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres komt tot de conclusie dat, nu het bezwaar ontvankelijk is, zij recht heeft op het verlaagde overdrachtsbelastingtarief: dan wel op grond van het besluit, dan wel omdat er een toezegging is gedaan door de inspecteur.
4.2. De inspecteur heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.
5.1. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint in een geval van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, zoals de overdrachtsbelasting, op grond van artikel 22j, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) op de dag na die van de voldoening op aangifte. Vast staat dat de voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. De bezwaartermijn eindigt dan zes weken later. Het bezwaarschrift is op 7 juni 2022, dus ruim buiten die bezwaartermijn, ingediend. Het bezwaarschrift is daarom in beginsel niet-ontvankelijk.
5.2. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener ervan in verzuim is geweest. Het is in beginsel aan de indiener van het bezwaar om aannemelijk te maken dat de ontstane termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.3. Eiseres heeft primair gesteld dat de inspecteur op grond van het besluit het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat volgens eiseres de termijn van zes weken die in het besluit wordt gehanteerd onevenredig en willekeurig is, nu de gevolgen voor eiseres – geen mogelijkheid meer tot aanspraak op het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting – niet in redelijke verhouding staan tot het belang van het houden van eiseres aan die termijn. Verder is eiseres van mening dat termijn in het besluit strijdig is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM (EP).
5.4. De rechtbank is van oordeel dat dat de goedkeuring in het besluit geen rol speelt bij de vraag of het bezwaarschrift van eiseres verschoonbaar te laat is ingediend, nu de goedkeuring in het besluit niet is gegeven voor gevallen waarin de bezwaartermijn niet verschoonbaar is overschreden. In de goedkeuring is als voorwaarde 1 juist uitdrukkelijk opgenomen dat sprake moet zijn van een ontvankelijk bezwaar. Het beroep van eiseres op het besluit kan in zoverre nergens toe leiden. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het besluit een goedkeurend besluit betreft met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule). Het besluit is, voor de burger die het treft, gunstiger dan hetgeen wettelijk is voorgeschreven (contra legem). De rechtbank kan een contra legem besluit niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of aan artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank kan ten aanzien van een contra legen besluit wel beoordelen of sprake is van een schending van fundamentele rechten, in het bijzonder een schending van het discriminatieverbod. De rechtbank is echter van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is. Het onderscheid tussen gevallen waarin wel tijdig bezwaar is gemaakt en gevallen waarin niet tijdig bezwaar is gemaakt, levert geen schending van het discriminatieverbod op. Daarnaast is ook geen sprake van een schending van artikel 1 EP. De rechtbank kan verder ook toetsen of een contra legem besluit consequent wordt toegepast. Eiseres heeft niet gesteld dat het besluit in dit geval niet consequent is toegepast en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van een inconsequente toepassing. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres op het besluit niet kan leiden tot de conclusie dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is.
5.5. Ten aanzien van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft eiseres aangevoerd dat de notaris de aangifte heeft ingediend en de overdrachtsbelasting heeft voldaan en niet bij eiseres heeft (door)gevraagd of zij de woning zelf ging bewonen. De niet-tijdigheid van het bezwaarschrift ligt volgens eiseres dan ook buiten haar macht. Verder heeft eiseres gewezen op de conclusie van raadsheer A-G Widdershoven van 2 september 2023, waarin de A-G heeft betoogd dat er reden is om bij de handhaving van bezwaar- en beroepstermijnen in bepaalde gevallen een minder strikte koers te gaan varen.
5.6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de niet-tijdigheid van het bezwaar buiten haar macht ligt, omdat de notaris de overdrachtsbelasting op aangifte heeft voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres, met dagtekening 2 juli 2021, dus nog voor de datum van voldoening op aangifte, een (voorlopige) nota van afrekening van de notaris heeft gekregen waarop zij al kon zien dat er 8% overdrachtsbelasting door de notaris op aangifte zou worden voldaan. Eiseres was er dus voor aanvang de bezwaartermijn al mee bekend dat het tarief van 8% zou worden toegepast. Dat de notaris zoals eiseres stelt geen onderzoek heeft ingesteld en geen vragen heeft gesteld aan eiseres naar de aard en het gebruik van de woning bij het passeren van de akte of daarvoor, maakt ook niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Deze gedragingen van de notaris, wat daar verder ook van zij, komen wat betreft de verschoonbaarheid voor rekening van eiseres.
Wat betreft de verwijzing van eiseres naar de conclusie van raadsheer A-G Widdershoven, overweegt de rechtbank dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College) op 30 januari 2024 uitspraak heeft gedaan in de zaken waarin raadsheer A-G Widdershoven heeft geconcludeerd. Het College is van oordeel dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. Bij de beoordeling moet volgens het College een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering worden toegepast. Dat neemt echter niet weg dat een minder strikte benadering bij de handhaving van bezwaar- en beroepstermijnen maar zeer beperkt toelaatbaar is. Gelet op de rechtseenheid in het bestuursrecht gaat de rechtbank ervan uit dat ook de Hoge Raad, de hoogste bestuursrechter in belastingzaken, deze door het College uitgezette lijn zal volgen. De rechtbank ziet in deze iets gewijzigde lijn van het College echter geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding in het geval van eiseres verschoonbaar moet worden geacht. De rechtbank acht bijzondere omstandigheden daarvoor niet aanwezig en neemt in de beoordeling ook de omvang van de termijnoverschrijding in aanmerking. De rechtbank overweegt verder dat het College heeft benadrukt dat bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb voor ogen moet worden gehouden dat het om een gebonden bevoegdheid gaat. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaar- of beroepschrift niet tijdig is ingediend en vervolgens wordt geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet het rechtsmiddel niet-ontvankelijk worden verklaard. Een belangenafweging is niet mogelijk. Dat betekent onder meer dat de belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, bij de beoordeling niet relevant zijn. In het geval van eiseres is het dus voor de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, niet van belang dat er voor eiseres een relatief groot financieel belang mee is gemoeid.
5.7. Gelet op het voorgaande is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke toetsing. De rechtbank zal zich dus ook niet buigen over de vraag of er een vaststellingsovereenkomst is gesloten en of het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat de inspecteur een toezegging aan eiseres heeft gedaan. De rechtbank neemt in dat kader, ondanks het verzoek van eiseres daartoe, geen overweging ten overvloede op, te meer omdat er door de inspecteur een ambtshalve beslissing is genomen en het (uiteindelijk) aan de burgerlijke rechter is om de juistheid van die beslissing eventueel te toetsen. De belastingrechter is daartoe niet bevoegd.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Terp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.