Direct naar content gaan

Samenvatting

Erfgenaam X (belanghebbende) heeft een verzoek ingediend tot het opleggen van een voorlopige aanslag erfbelasting. Naar aanleiding van het verzoek is met dagtekening 23 juni 2020 een voorlopige aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 589.384. Daaruit volgt een te betalen bedrag van € 105.403.

De aanslag erfbelasting is – in overeenstemming met de ingediende aangifte – met dagtekening 18 augustus 2022 vastgesteld naar een te betalen bedrag van € 54.774. Door het verrekenen van de voorlopige aanslag is het terug te ontvangen bedrag berekend op € 50.629. Daarbij is geen bedrag aan te vergoeden rente vermeld.

X acht het onrechtvaardig dat op de aanslag geen rente is vergoed.

Voor het bestaan van een belastingrentebeschikking moet in elk geval het bedrag aan rente zijn vermeld (vgl. HR 28 januari 2022, 21/00331, ECLI:NL:HR:2022:89, NLF 2022/0360, met noot van Vetter). Omdat op de aanslag geen bedrag aan rente is vermeld, is Rechtbank Zeeland-West-Brabant van oordeel dat de Inspecteur geen belastingrentebeschikking heeft gegeven. Nu zowel het bezwaar als het beroep enkel was gericht tegen het niet vergoeden van rente, oordeelt de Rechtbank dat de Inspecteur het bezwaar van X niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De vernietiging van de uitspraak op bezwaar wegens het feit dat deze niet ongegrond maar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, dient de belangen van X niet.

De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
16 april 2024
Rolnummer
22/5279
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2504
NLF-nummer
NLF 2024/1108
Aflevering
7 mei 2024
bwbr0002320&artikel=26,bwbr0002320&artikel=26

Naar de bovenkant van de pagina