X (belanghebbende) heeft voor de periode 6 september 2018 tot en met 9 augustus 2020 aan haar dga een auto ter beschikking gesteld, zonder dat de dga daarvoor een vergoeding was verschuldigd. X had de auto geleaset op grond van operational lease. X en de dga hebben geen administratie bijgehouden van de door de dga met de auto gereden privékilometers.
X heeft ter zake van het privégebruik van de auto telkens op aangifte omzetbelasting voldaan. Daarbij is zij uitgegaan van het verlaagd forfait van 1,5% van de cataloguswaarde van de auto, genoemd in onderdeel 2.7 van het besluit ‘Omzetbelasting. Heffing privégebruik auto en toepassing BUA’ (besluit van 25 juni 2020, 2020-4366, NLF 2020/1576, met noot van Spiessens).
De Inspecteur heeft omzetbelasting nageheven met toepassing van het forfait van 2,7% van de cataloguswaarde van de auto dat is opgenomen in onderdeel 2.2 van het genoemde besluit.
X stelt met beroep op het vertrouwensbeginsel dat zij het lage tarief mocht toepassen.
Rechtbank Noord-Nederland verklaart het beroep ongegrond. Uit onderdeel 2.7 van het besluit volgt dat het verlaagd forfait enkel ziet op de situatie waarin sprake is van aanschaf van een auto, in de zin van een aankoop van een auto, waarbij de ondernemer geen omzetbelasting in aftrek heeft kunnen brengen. Uit de tekst van het besluit valt redelijkerwijs niet op te maken dat onder aanschaf van een auto in dit geval ook het leasen van een auto moet worden verstaan.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen
eiseres, uit vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: naam gemachtigde van eiseres RB),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/MKB/kantoor Leeuwarden (gemachtigde: drs. naam gemachtigde van verweerder).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 februari 2023.
1.2. De inspecteur heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 710. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur eiseres € 64 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres afgewezen. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.4. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, en mr. [naam 3] en mr. [naam 4] namens de inspecteur.
Feiten
2. Eiseres heeft voor de periode 6 september 2018 tot en met 9 augustus 2020 aan haar directeur-grootaandeelhouder (dga) een VW Golf (de auto) ter beschikking gesteld, zonder dat de dga daarvoor een vergoeding was verschuldigd. Eiseres had de auto geleaset op grond van operational lease. Eiseres en de dga hebben geen administratie bijgehouden van de door de dga met de auto gereden privékilometers.
3. Eiseres heeft ter zake van het privégebruik van de auto op telkens aangifte omzetbelasting voldaan. Daarbij is zij uitgegaan van het verlaagd forfait van 1,5% van de cataloguswaarde van de auto, genoemd in § 2.7. van het besluit ‘Omzetbelasting. Heffing privégebruik auto en toepassing BUA’ (hierna: het besluit).
4. De inspecteur heeft ter zake van het privégebruik van de auto door de dga de naheffingsaanslag opgelegd. Deze naheffingsaanslag is berekend op grond van het forfait van 2,7% van de cataloguswaarde van de auto dat is opgenomen in § 2.2. van het besluit.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht het lage forfait toegepast worden?
7. Tussen partijen is enkel in geschil of eiseres het verlaagd forfait van 1,5%, genoemd in § 2.7. van het besluit van toepassing is. Eiseres stelt dat zij het lage forfait mocht toepassen. Eiseres beroept zich hierbij op het vertrouwensbeginsel. De naheffingsaanslag moet daarom volgens eiseres worden vernietigd.
8. Volgens de inspecteur kan eiseres geen vertrouwen ontlenen aan het besluit dat het verlaagd forfait in haar geval kan worden toegepast en is het normale forfait van 2,7% van toepassing. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd, aldus de inspecteur.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet redelijkerwijs het beleidsbesluit zo mocht interpreteren dat op haar situatie ook het verlaagd forfait van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit op dit punt duidelijk. Uit onderdeel 2.7. van het besluit volgt dat het verlaagd forfait enkel ziet op de situatie waarin sprake is van aanschaf van een auto, in de zin van een aankoop van een auto, waarbij de ondernemer geen omzetbelasting in aftrek heeft kunnen brengen. Uit de tekst van het besluit valt redelijkerwijs niet op te maken dat onder aanschaf van een auto in dit geval ook het leasen van een auto moet worden verstaan. Dat in het besluit (in de versie van 25 juni 2020) bij het onderdeel over fietsen lease apart benoemt wordt, onderschrijft, anders dan eiser meent, juist dat in onderdeel 2.7. van het besluit met aanschaf niet ook lease wordt bedoeld.
10. Dat een medewerker van de Belastingdienst tegen de gemachtigde van eiseres over het besluit zou hebben gezegd dat er ‘tekstueel licht tussen zit’ in de tekst van onderdeel 2.7. van het besluit doet, wat daar verder ook van zij, aan het voorgaande niet af. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres ter zitting heeft bevestigd, dat deze opmerkingen van de medewerker van de Belastingdienst niet door eiseres zijn opgevat als een toezegging.
11. Ook hetgeen gemachtigde van eiseres verder heeft aangevoerd over de verschillen in de fiscale behandeling van gekochte auto’s versus geleasede auto’s, als die meer dan vijf jaar oud zijn, doet, wat daar verder ook van zij, aan het voorgaande niet af. Eiseres vindt eigenlijk dat de goedkeuring van de staatssecretaris voor toepassing van het verlaagd forfait te beperkt is. De rechtbank kan echter geen oordeel geven over de redelijkheid of evenredigheid van de goedkeuring van de staatssecretaris voor toepassing van het verlaagd forfait.
12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
Metadata
Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 januari 2018 t/m 31 december 2020
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum instantie
14 maart 2024
Rolnummer
23/1946
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2024:1086
NLF-nummer
NLF 2024/1732
Aflevering
23 juli 2024
Cookies.
Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid