Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) exploiteert een openluchtzwembad. Het openluchtzwembad wordt gebruikt voor recreatief (vrij) zwemmen, banenzwemmen, lessen zoals bootcamp, aquafit en dergelijke, zwemlessen, schoolzwemmen en diverse evenementen.

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de prestaties van X zijn vrijgesteld van heffing van omzetbelasting op grond van de sportvrijstelling (artikel 11, lid 1, onderdeel e, Wet OB 1968). Omdat X geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland, is het geschil in hoger beroep beperkt tot het deel van de omzet (groot 90,5%), dat betrekking heeft op recreatief zwemmen, dat volgens de Rechtbank niet is vrijgesteld.

Hof Amsterdam acht sprake van één enkele samengestelde prestatie, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Volgens het Hof kenmerkt de objectieve aard van de dienst van X zich in wezen als een dienst bedoeld in tabel I, post b.14, Wet OB 1968. Deze post luidde in het onderhavige tijdvak (voor zover hier van belang) als volgt: ‘het verlenen van toegang tot: (…) permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen’. In het onderwerpelijke geval staan de aspecten van vermaak en/of (dag)recreatie voorop. De Rechtbank is op goede gronden tot een juist oordeel gekomen.

Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 juli 2020 t/m 30 september 2020
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
23 april 2024
Rolnummer
22/2487
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1329
NLF-nummer
NLF 2024/1209
Aflevering
21 mei 2024

Naar de bovenkant van de pagina