Metadata
Vergoeding boven de kostenvergoeding van vrijwillige ambtenaar van politie belast ook al is de kostenvergoeding ontoereikend
Hof Den Bosch, 28 augustus 2003
Samenvatting
Een vrijwillige ambtenaar van politie krijgt in 1999 een vergoeding van fl. 7,50 per uur. Daarvan wordt fl. 5 als kostenvergoeding aangemerkt en fl. 2,50 als loon. De vrijwillige ambtenaar wil het bedrag ad fl. 1.815 dat hij boven de kostenvergoeding van fl. 5 heeft ontvangen niet als loon zien aangemerkt omdat zijn kosten meer dan fl. 5 per uur hebben bedragen. Dat acht het Hof, gelet op de bezoldigingsregels die voor de vrijwillige ambtenaar gelden, geen valide argument en stelt hem in het ongelijk.BRON
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (nr. 01/01741), twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te (thans) Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 8.845,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,-- (= € 27,23)
De ambtenaar heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Op grond van het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting, bij brief van 23 mei 2003, vier nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in kopie aan de wederpartij verstrekt en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 5 juni 2003.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota's instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.
1.5. Het Hof heeft op 19 juni 2003 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die mondelinge uitspraak zijn 3 juli 2003 aangetekend aan partijen gezonden.
6. Belanghebbende heeft bij brief van 7 juli 2003, op diezelfde dag per fax bij het Hof binnengekomen, het Hof verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende was in (onder meer) 1999 vrijwillig ambtenaar van politie bij de Politie S. In het kader van die functie werd belanghebbende ingeroosterd voor het verrichten van politiediensten. Ook nam belanghebbende in dat kader deel aan oefeningen en cursussen.
2.2. Ten behoeve van de berekening van de aan de vrijwillige ambtenaren van politie toekomende honorering, vormden de aaneengesloten perioden waarin voormelde, te onderscheiden werkzaamheden werden verricht, afzonderlijke activiteiten. Ook belanghebbende werd per activiteit uitbetaald.
2.3. Na het deelnemen aan een activiteit ontving belanghebbende een honorering van fl. 7,50 per uur. Van het voor een activiteit aldus berekende totaalbedrag werd een gedeelte van fl. 5,--, als vaste onkostenvergoeding per activiteit, uitbetaald zonder inhouding van loonheffing. Het overige gedeelte van het berekende totaalbedrag werd wel steeds in de inhouding en afdracht van loonbelasting/premie volksverzekeringen betrokken. Die overige gedeelten bedroegen in 1999 te samen fl. 1.815,--. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur dat bedrag als (bruto)loon aangemerkt.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslag het in 2.3. vermelde bedrag ad fl. 1.815,-- terecht als (bruto)loon heeft aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij geen gronden toegevoegd.
3.2.2. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat voor "fl. 1470,-" in zijn pleitnota "fl. 1435,-" moet worden gelezen.
3.3. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van (fl. 8.845,-- - fl. 1.815,-- =) fl. 7.030,-- (= € 3.190).
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Als vrijwillig ambtenaar van politie vervulde belanghebbende een publiekrechtelijke dienstbetrekking. Ter zake is sprake van een bron van inkomen. Het Hof verwijst naar artikel 1 en artikel 2, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.2. Artikel 43 van het in het geval van belanghebbende van toepassing zijnde Besluit van 6 april 1995 (Stb. 1995, 236), houdende vaststelling van regels over de rechtspositie van de vrijwillige ambtenaren van politie (Besluit rechtspositie vrijwillige politie), luidt als volgt.
"Gedurende de tijd dat de vrijwillige ambtenaar in opleiding de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie volgt, of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, in opdracht van het bevoegd gezag een voor zijn functie relevante cursus volgt dan wel deelneemt aan een oefening of in opdracht van het bevoegd gezag werkelijke dienst verricht, ontvangt hij een uurvergoeding overeenkomstig de door Onze Minister vast te stellen regels.".
4.3. Een en ander is uitgewerkt in een ministeriële regeling vergoeding vrijwillige politie, ingaande 30 juni 1995. In de begeleidende brief d.d. 25 september 1995 van de minister van Binnenlandse Zaken waarbij aan de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen een afschrift van bedoelde regeling werd gezonden, is (onder meer) het volgende vermeld.
"Bijgaand zend ik u een afschrift van de regeling vergoeding vrijwillige politie alsmede van de bij deze regeling behorende toelichting. Op grond van deze regeling ontvangt de vrijwillige ambtenaar van politie een uurvergoeding van fl. 7,50 bruto. Van de totale vergoeding per activiteit (werkelijke dienst, oefening dan wel cursus) kan een bedrag van fl. 5,-- belastingvrij worden uitgekeerd. Dit ter dekking van onder meer de reiskosten, de extra telefoonkosten en de kosten voor studiemateriaal. Ter toelichting van het bovenstaande een voorbeeld: een vrijwillige ambtenaar wordt 8 uren ingezet. De totale vergoeding is dan fl. 60,--, waarvan fl. 55,-- belast en fl. 5,-- onbelast wordt uitgekeerd.".
4.4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bedoelde belastingvrije vergoeding van fl. 5,-- per activiteit volstrekt onvoldoende was om de kosten in verband met die activiteit te dekken. Dat brengt echter niet met zich dat de totale vergoeding per activiteit als vrij van belasting uit te keren bedrag kan worden aangemerkt. Gelet op het daaromtrent in 4.3 vermelde werd de totale vergoeding per activiteit, na aftrek van een bedrag van fl. 5,--, immers als (bruto)loon uitgekeerd.
4.5. Gelet op het vorenstaande moet de in geschil zijnde vraag in de door de Inspecteur voorgestane zin worden beantwoord.
4.6. Ter zitting heeft het Hof belanghebbende gevraagd of ter zake van de activiteitvergoedingen als voormeld nog een bedrag als op hem drukkende, aftrekbare kosten in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende heeft geantwoord kosten als evenbedoeld niet aannemelijk te kunnen maken.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 28 augustus 2003
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 8.845,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,-- (= € 27,23)
De ambtenaar heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Op grond van het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting, bij brief van 23 mei 2003, vier nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in kopie aan de wederpartij verstrekt en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 5 juni 2003.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota's instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.
1.5. Het Hof heeft op 19 juni 2003 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die mondelinge uitspraak zijn 3 juli 2003 aangetekend aan partijen gezonden.
6. Belanghebbende heeft bij brief van 7 juli 2003, op diezelfde dag per fax bij het Hof binnengekomen, het Hof verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende was in (onder meer) 1999 vrijwillig ambtenaar van politie bij de Politie S. In het kader van die functie werd belanghebbende ingeroosterd voor het verrichten van politiediensten. Ook nam belanghebbende in dat kader deel aan oefeningen en cursussen.
2.2. Ten behoeve van de berekening van de aan de vrijwillige ambtenaren van politie toekomende honorering, vormden de aaneengesloten perioden waarin voormelde, te onderscheiden werkzaamheden werden verricht, afzonderlijke activiteiten. Ook belanghebbende werd per activiteit uitbetaald.
2.3. Na het deelnemen aan een activiteit ontving belanghebbende een honorering van fl. 7,50 per uur. Van het voor een activiteit aldus berekende totaalbedrag werd een gedeelte van fl. 5,--, als vaste onkostenvergoeding per activiteit, uitbetaald zonder inhouding van loonheffing. Het overige gedeelte van het berekende totaalbedrag werd wel steeds in de inhouding en afdracht van loonbelasting/premie volksverzekeringen betrokken. Die overige gedeelten bedroegen in 1999 te samen fl. 1.815,--. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur dat bedrag als (bruto)loon aangemerkt.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslag het in 2.3. vermelde bedrag ad fl. 1.815,-- terecht als (bruto)loon heeft aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij geen gronden toegevoegd.
3.2.2. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat voor "fl. 1470,-" in zijn pleitnota "fl. 1435,-" moet worden gelezen.
3.3. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van (fl. 8.845,-- - fl. 1.815,-- =) fl. 7.030,-- (= € 3.190).
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Als vrijwillig ambtenaar van politie vervulde belanghebbende een publiekrechtelijke dienstbetrekking. Ter zake is sprake van een bron van inkomen. Het Hof verwijst naar artikel 1 en artikel 2, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.2. Artikel 43 van het in het geval van belanghebbende van toepassing zijnde Besluit van 6 april 1995 (Stb. 1995, 236), houdende vaststelling van regels over de rechtspositie van de vrijwillige ambtenaren van politie (Besluit rechtspositie vrijwillige politie), luidt als volgt.
"Gedurende de tijd dat de vrijwillige ambtenaar in opleiding de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie volgt, of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, in opdracht van het bevoegd gezag een voor zijn functie relevante cursus volgt dan wel deelneemt aan een oefening of in opdracht van het bevoegd gezag werkelijke dienst verricht, ontvangt hij een uurvergoeding overeenkomstig de door Onze Minister vast te stellen regels.".
4.3. Een en ander is uitgewerkt in een ministeriële regeling vergoeding vrijwillige politie, ingaande 30 juni 1995. In de begeleidende brief d.d. 25 september 1995 van de minister van Binnenlandse Zaken waarbij aan de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen een afschrift van bedoelde regeling werd gezonden, is (onder meer) het volgende vermeld.
"Bijgaand zend ik u een afschrift van de regeling vergoeding vrijwillige politie alsmede van de bij deze regeling behorende toelichting. Op grond van deze regeling ontvangt de vrijwillige ambtenaar van politie een uurvergoeding van fl. 7,50 bruto. Van de totale vergoeding per activiteit (werkelijke dienst, oefening dan wel cursus) kan een bedrag van fl. 5,-- belastingvrij worden uitgekeerd. Dit ter dekking van onder meer de reiskosten, de extra telefoonkosten en de kosten voor studiemateriaal. Ter toelichting van het bovenstaande een voorbeeld: een vrijwillige ambtenaar wordt 8 uren ingezet. De totale vergoeding is dan fl. 60,--, waarvan fl. 55,-- belast en fl. 5,-- onbelast wordt uitgekeerd.".
4.4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bedoelde belastingvrije vergoeding van fl. 5,-- per activiteit volstrekt onvoldoende was om de kosten in verband met die activiteit te dekken. Dat brengt echter niet met zich dat de totale vergoeding per activiteit als vrij van belasting uit te keren bedrag kan worden aangemerkt. Gelet op het daaromtrent in 4.3 vermelde werd de totale vergoeding per activiteit, na aftrek van een bedrag van fl. 5,--, immers als (bruto)loon uitgekeerd.
4.5. Gelet op het vorenstaande moet de in geschil zijnde vraag in de door de Inspecteur voorgestane zin worden beantwoord.
4.6. Ter zitting heeft het Hof belanghebbende gevraagd of ter zake van de activiteitvergoedingen als voormeld nog een bedrag als op hem drukkende, aftrekbare kosten in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende heeft geantwoord kosten als evenbedoeld niet aannemelijk te kunnen maken.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 28 augustus 2003
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingBelastingtijdvak
1999Instantie
Hof Den BoschDatum instantie
28 augustus 2003Rolnummer
01.01741ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8394