Nieuwbouwwoning met zonnepanelen; onterechte naheffing btw op bouwkosten
Hof Arnhem-Leeuwarden, 7 november 2023
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in het jaar 2000 samen met zijn echtgenote een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een vrijstaande woning met zonnepanelen. De gemachtigde van X heeft op 8 juli 2019 een btw-aangifte ingediend waarin een bedrag van € 10.083 aan btw is teruggevraagd. De teruggevraagde btw ziet op de zonnepanelen (€ 2.487) en de totale bouwkosten (€ 7.596). De gevraagde teruggaaf is bij beschikking van 21 november 2019 verleend. De btw die ziet op de bouwkosten is met een naheffingsaanslag d.d. 30 maart 2020 nageheven.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat de teruggaafbeschikking expliciet vermeldt dat het terug te geven bedrag na controle alsnog door de Inspecteur kan worden gecorrigeerd. Hiermee was voor X duidelijk dat hij er niet op kan vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou volgen.
Het Hof is van oordeel dat X bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte van 8 juli 2019 de keuze heeft gemaakt de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, nu X in de bijlage bij het verzoek de omzetbelasting op de bouw van de woning deels in aftrek heeft gebracht. Het Hof is voorts van oordeel dat X dit verzoek tijdig heeft gedaan.
Met vorenstaand oordeel van het Hof is tussen partijen niet in geschil dat alsdan de gehele naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Het Hof sluit zich daarbij aan.
Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 19 oktober 2021, nummer LEE20/2911, ECLI:NL:RBNNE:2021:4489, in het geding tussen
de Inspecteur
en
belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, bepaald dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord ing. J.W.F. Bouma, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is geboren [in] 1961 en is gehuwd met mevrouw [naam3] (hierna: de echtgenote).
2.2. Belanghebbende heeft op 5 juni 2000 samen met zijn echtgenote een koop/aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een vrijstaande woning.
2.3. Op 21 juni 2000 heeft de levering van de bouwkavel plaatsgevonden. In de akte van levering is – voor zover hier van belang – in artikel 9 het volgende opgenomen:
2.4. Met dagtekening 8 juli 2019 heeft (de gemachtigde van) belanghebbende een aangifte omzetbelasting (OB) (startende ondernemers) ingediend, die op 11 juli 2019 door de Inspecteur is ontvangen. In de aangifte wordt per saldo een bedrag van € 10.083 aan omzetbelasting teruggevraagd. Bij de aangifte OB is een bijlage gevoegd waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:
Bestaand BTW nummer: |
nee |
||
Investering op nieuwbouwwoning |
ja |
||
Tekeningen aanwezig |
ja |
||
Woning opgeleverd: |
april 2001 |
||
Aankoop zonnepanelen: |
44 |
||
Capaciteit per paneel |
110 |
||
Totale capaciteit |
4.840 |
BTW forfait gehele systeem |
€ 100,00 |
Oppervlakte totale woning |
120,8 m2 |
||
Oppervlakte zonnepanelen |
37,2 m2 |
||
Totaal gebruikte oppervlakte |
157,9 m2 |
||
Betaalde BTW i.v.m. zonnepanelen, excl. Nieuwbouw |
|||
BTW aankoop zonnepanelen |
€ 2.586,55 |
||
BTW administratieve werkzaamheden |
- |
||
Totaal terug te vragen BTW, excl. Woning |
€ 2.586,55 |
||
Totaal betaalde BTW op nieuwbouw |
€ 34.856,30 |
||
Waarvan BTW op zonnepanelen |
€ 2.586,55 |
||
Resteert als BTW op bouwkosten |
€ 32.269,75 |
||
Bouwkosten toe te rekenen aan zonnepanelen |
€ 7.596,22 |
||
BTW aangifte zonnepanelen, zonder bouwkosten |
|||
Af te dragen |
€ 100,00 |
||
Voorheffing |
€ 2.586,55 |
||
Teruggave |
€ 2.486,55 |
||
BTW aangifte zonnepanelen, inclusief bouwkosten |
|||
Af te dragen |
€ 100,00 |
||
Voorheffing |
€ 10.182,77 |
||
Teruggave |
€ 10.082,77 |
2.5. Bij beschikking van 21 november 2019 heeft de Inspecteur, conform het verzoek van belanghebbende om teruggaaf gedaan bij aangifte op 8 juli 2019, aan belanghebbende voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een teruggave verleend van € 10.083. De beschikking vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
2.6. Bij brief van 19 december 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende het volgende medegedeeld:
2.7. Per e-mail van 23 december 2019 heeft belanghebbende op de aankondiging van de naheffing als volgt gereageerd:
2.8. Met dagtekening 30 maart 2020 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 7.596.
2.9. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de naheffingsaanslag vernietigd. De Rechtbank heeft daarbij als volgt geoordeeld:
2.10. Ter zitting bij het Hof heeft de Inspecteur stukken overgelegd. Het gaat om prints van informatie van [naam5] en gegevens op de website van www.oozo.nl waarin staat dat andere woningen gelegen in dezelfde straat als de woning van belanghebbende en welke onderdeel zijn van hetzelfde project, zijnde [adres] 11 en [adres] 18 te [woonplaats] , zijn voorzien van zonnecollectoren.
2.11. Ter zitting heeft belanghebbende – naar aanleiding van de stukken overgelegd door de Inspecteur (2.10) – een energienota met dagtekening 31 mei 2017 overgelegd. Deze nota vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hierbij is specifiek in geschil of het vertrouwensbeginsel is geschonden. Indien van een schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake is, is in geschil of belanghebbende zonnepanelen dan wel zonnecollectoren heeft aangeschaft in 2001 en of belanghebbende de woning tijdig tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend.
4. Beoordeling van het geschil
Vertrouwensbeginsel
4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de naheffingsaanslag op te leggen. Belanghebbende voert daartoe aan dat de teruggaafbeschikking is gegeven in overeenstemming met de in 2001 geldende fiscale wet- en regelgeving. Uit niets blijkt dat belanghebbende hoefde te twijfelen aan de juistheid van de teruggaafbeschikking. Verder voert belanghebbende aan dat uit niets blijkt dat de Inspecteur niet daadwerkelijk naar zijn aangifte heeft gekeken. Dat de Inspecteur ernaar heeft gekeken is logisch, omdat het een aangifte op papier was, die was voorzien van een bijlage. Gelet op het tijdsverloop is, zo stelt belanghebbende, duidelijk dat de Inspecteur heeft gewacht op het standpunt van de Hoge Raad (inzake de omzetbelasting in een vergelijkbare zaak die ook zag op bouwkosten) voordat de teruggaafbeschikking is gegeven.
4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Het verzoek om teruggaaf bij aangifte van belanghebbende van 8 juli 2019 is niet inhoudelijk beoordeeld. Het systeem van de omzetbelasting is erop gericht dat ondernemers snel over de teruggevraagde omzetbelasting kunnen beschikken. Dit houdt in dat eerst een teruggaaf wordt verleend en daarna eventueel controle plaatsvindt. Dit staat ook vermeld op de teruggaafbeschikking.
4.3. Het Hof is van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat de teruggaafbeschikking expliciet vermeldt dat het terug te geven bedrag na controle alsnog door de Inspecteur kan worden gecorrigeerd (zie 2.5). Hiermee was voor belanghebbende duidelijk dat hij er niet op kan vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou volgen.
4.4. Voorts merkt het Hof op dat ook indien de hiervoor besproken passage niet zou staan onder de teruggaafbeschikking, geen sprake is van gewekt vertrouwen. Hierbij overweegt het Hof als volgt. De bewijslast dat sprake is van gewekt vertrouwen rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft wel gesteld dat de Inspecteur heeft gewacht op een arrest van de Hoge Raad in een vergelijkbare zaak, maar belanghebbende heeft dit bij betwisting niet aannemelijk gemaakt. Hiervan gaat het Hof dan ook niet uit. Ook de stelling van belanghebbende dat het verzoek door de Inspecteur is bekeken, zo geeft belanghebbende ook zelf aan, ontbeert bewijs en kan om die reden, nu dit door de Inspecteur wordt betwist, niet worden gevolgd. Dan resteert het enkele feit dat de Inspecteur het verzoek om teruggaaf in eerste instantie heeft gevolgd, hetgeen niet voldoende is om in rechte te beschermen vertrouwen aan te nemen.
Zonnepanelen/ zonnecollectoren
4.5. Nu het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, komt het Hof toe aan het materiële geschil. Hierbij is eerst in geschil of op de woning van belanghebbende in 2001 zonnepanelen of zonnecollectoren zijn geplaatst. Belanghebbende stelt het eerste, de Inspecteur het laatste.
4.6. Het Hof acht aannemelijk dat op de woning van belanghebbende in 2001 zonnepanelen zijn geplaatst. Blijkens deze energienota van 31 mei 2017 is de beginstand van de teruggeleverde stroom voor de woning van belanghebbende op 9 mei 2016 24.793 kWh en is teruggeleverd in de periode 9 mei 2016 tot en met 25 mei 2017 1.281 Kwh. Hiermee staat vast dat de woning van belanghebbende op dat moment was voorzien van zonnepanelen, aangezien zonnecollectoren geen stroom leveren aan het net. De Inspecteur heeft aangevoerd dat hiermee niet aannemelijk is geworden dat de zonnepanelen in 2001 op het dak van de woning zijn geplaatst, omdat het mogelijk is dat zonnecollectoren op enig moment zijn vervangen door zonnepanelen. Het Hof volgt de Inspecteur hierin niet. Zonder rekening te houden met het feit dat zonnepanelen in de loop van de tijd een afnemend resultaat kennen en ervan uitgaande dat het resultaat van de periode van 9 mei 2016 tot en met 25 mei 2017 gemiddeld is, wijst de nota erop dat op 9 mei 2016 reeds (24.793/1.281 = 19, 3) ruim 19 jaren energie wordt teruggeleverd aan het net. Hiermee heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat sinds het moment van de bouw van de woning en de ingebruikname in 2001 (dus ongeveer 15 jaar) stroom wordt teruggeleverd aan het net. Dat het werkelijk aantal jaren kleiner is past bij het gegeven dat zonnepanelen een afnemend resultaat kennen over de tijd. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn stelling dat ook rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de teruggeleverde energie afkomstig is van andere, niet op de foto zichtbare, op een ander deel van de woning geplaatste zonnepanelen. Voor deze hypothese heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbende, niets ter bewijs aangedragen.
Keuzemoment ondernemersvermogen
4.7. Uitgaande van de aanleg van zonnepanelen op de woning van belanghebbende in 2001 is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende alsdan stroom heeft geleverd aan het net en dat belanghebbende voor het leveren van deze stroom ondernemer is voor de omzetbelasting. Dit brengt met zich dat het pand na de oplevering in gebruik is genomen voor zowel zakelijke doeleinden als privédoeleinden.
4.8.Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting tijdig bij aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan, heeft gedaan. Voorts is niet in geschil dat belanghebbende vanwege dit gebruik in beginsel ervoor kon kiezen alle met betrekking tot de oplevering in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek te brengen. Wel is in geschil of belanghebbende de woning tijdig tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend.
4.9. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 december 2017 geoordeeld dat voor gevallen waarin op grond van artikel 14 van Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) verschuldigde omzetbelasting op aangifte moet worden voldaan en de aangifte vanwege de aftrek van omzetbelasting per saldo leidt tot een verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 17 van de Wet OB artikel 31, lid 1, van de Wet OB uitsluitend eist dat het verzoek om teruggaaf moet worden gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
4.10. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte van 8 juli 2019 de keuze heeft gemaakt de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, nu belanghebbende in de bijlage bij het verzoek de omzetbelasting op de bouw van de woning deels in aftrek heeft gebracht. Het Hof is voorts van oordeel dat belanghebbende dit verzoek tijdig heeft gedaan. In een arrest van 15 april 2011 heeft de Hoge Raad namelijk geoordeeld dat deze keuze op de voet van artikel 15, lid 4, tweede en vierde volzin, van de Wet OB nog kan worden gemaakt bij de aangifte over het tijdvak waarin het pand in gebruik wordt genomen. Dit brengt mee dat belanghebbende deze keuze kon maken bij het verzoek om teruggaaf bij aangifte over het tijdvak 2001 (tijdvak eerste ingebruikname), zoals belanghebbende heeft gedaan.
4.11. Met vorenstaand oordeel van het Hof is tussen partijen niet in geschil dat alsdan de gehele naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Het Hof sluit zich daarbij aan.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1. Nu het Hof het hoger beroep ongegrond verklaart, zal van de Inspecteur griffierecht worden geheven.
5.2. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
5.3. De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 2.026. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
5.4. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 837).
6. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep van € 1.674, en
- bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M. Breij en mr. E. Polak in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.