Navordering; geen sprake van winst uit onderneming, maar van row
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 juni 2024
Samenvatting
In deze zaak beoordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant of de Inspecteur de aan X (belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019 terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Meer specifiek gaat de Rechtbank in op de vraag of de inkomsten die X van zijn (enige) opdrachtgever in de periode 19 november 2018 tot en met 31 december 2019 heeft ontvangen, kwalificeren als winst uit onderneming. Daarnaast beoordeelt de Rechtbank of X recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
De activiteiten van X bestaan uit het plaatsen van kozijnen in opdracht van derden.
De Rechtbank stelt vast dat X in voornoemde periode werkzaamheden verrichtte in opdracht van één opdrachtgever, gebruikmakend van diens materialen, zonder significante investeringen of ondernemersrisico. De afspraken waren niet formeel vastgelegd. De stelling van X over risico’s bij lekkage of glasbreuk wordt verworpen door gebrek aan bewijs.
De Rechtbank concludeert dat de werkzaamheden niet in het kader van een onderneming plaatsvonden. De inkomsten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (row). De Inspecteur heeft de genoten inkomsten voor beide jaren terecht gecorrigeerd.
X heeft in beide jaren ook geen recht op zelfstandigenaftrek. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen terecht aan X opgelegd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaken tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: naam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 25 april 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) (de navorderingsaanslagen) opgelegd en daarbij tevens belastingrente in rekening gebracht (de beschikkingen belastingrente). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen IB/PVV heeft de inspecteur aan belanghebbende voor beide jaren een boete opgelegd.
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, zijn gemachtigde en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of de inkomsten die belanghebbende van zijn opdrachtgever in de periode 19 november 2018 tot en met 31 december 2019 heeft ontvangen kwalificeren als winst uit onderneming. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. De aan belanghebbende opgelegde boetes zijn tussen partijen niet in geschil.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd omdat de inkomsten die belanghebbende van de opdrachtgever heeft ontvangen niet kwalificeren als winst uit onderneming en belanghebbende daarnaast geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende drijft onder de naam ‘[naam project]’ een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het plaatsen van kozijnen in opdracht van derden.
3.1. Belanghebbende kwalificeert in de periode 1 januari 2018 tot en met 16 april 2018 als ondernemer voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). In deze periode heeft belanghebbende circa 50 uur per week gewerkt.
3.2. In de periode 17 april 2018 tot en met 18 november 2018 verbleef belanghebbende vanwege privéomstandigheden in Griekenland. Vanuit Griekenland heeft hij (onder meer) een project in Nederland begeleid, offertes opgemaakt voor vervolgopdrachten, en de administratie van de onderneming bijgehouden.
3.3. In de periode 19 november 2018 tot en met 31 december 2019 heeft belanghebbende vanwege privéomstandigheden uitsluitend werkzaamheden verricht voor [bedrijf] (de opdrachtgever). De werkzaamheden bestonden uit het plaatsen van kozijnen bij derden en zijn gefactureerd op basis van een vooraf overeengekomen uurtarief. Belanghebbende heeft de werkzaamheden conform de instructies van de opdrachtgever uitgevoerd en heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik gemaakt van de materialen van de opdrachtgever. Partijen hebben in verband met de werkzaamheden geen afspraken (in bijvoorbeeld een overeenkomst van opdracht of een aanneemovereenkomst) vastgelegd.
3.4. Belanghebbende heeft in 2018 en 2019 geen uren bijgehouden die hij aan de eenmanszaak dan wel aan de werkzaamheden voor de opdrachtgever heeft besteed.
3.5. Belanghebbende heeft voor beide jaren een aangifte IB/PVV ingediend en heeft daarbij winst uit onderneming in aanmerking genomen en zelfstandigenaftrek geclaimd. Uit de ingediende aangiften volgt een belastbaar inkomen uit werk en woning én een bijdrage-inkomen van € 12.286 over 2018 en van € 26.101 over 2019. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en 2019 overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
3.6. De inspecteur heeft vervolgens een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van (onder meer) de aangiften IB/PVV over de jaren 2018 en 2019. Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij het belastbare inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen als volgt heeft gecorrigeerd:
2018 (€) |
2019 (€) |
|
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning Hogere/lagere winst uit onderneming Resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) Vervallen zelfstandigenaftrek Hogere/lagere MKB-winstvrijstelling Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning |
12.286 1.950 6.216 7.280 -/- 1.291 26.441 |
26.101 -/- 37.630 51.786 7.280 4.249 51.786 |
Belastbare winst uit onderneming ROW Gecorrigeerd bijdrage-inkomen |
20.225 6.216 26.441 |
51.786 51.786 |
De inspecteur heeft tevens voor beide jaren een boete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Motivering
Zijn de werkzaamheden voor de opdrachtgever in het kader van een onderneming verricht?
4. Belanghebbende is van mening dat de inspecteur de inkomsten die hij heeft ontvangen in verband met zijn werkzaamheden voor de opdrachtgever ten onrechte heeft aangemerkt als ROW. Volgens belanghebbende heeft hij als onderaannemer voor de opdrachtgever gewerkt en is daarom sprake van winst uit onderneming, waarbij hij recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Het is nooit zijn bedoeling geweest om de onderneming te staken en dat is ook niet gebeurd, aldus belanghebbende.
4.1. De rechtbank stelt voorop dat, om de werkzaamheden die belanghebbende voor de opdrachtgever heeft verricht te kunnen kwalificeren als ondernemingsactiviteiten, het onder meer van belang is dat belanghebbende voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van de opdrachtgever, dat belanghebbende gedurende de gehele periode streeft naar het verkrijgen van opdrachten van verschillende opdrachtgevers en dat belanghebbende ondernemersrisico loopt. Daarnaast dienen aspecten zoals de omvang en de plaats van de werkzaamheden, het tijdsbeslag, het aantal opdrachtgevers en de investeringen die zijn gedaan, te worden meegewogen. Al deze aspecten dienen in onderlinge samenhang aan de hand van de feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
4.2. Ten aanzien van de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval overweegt de rechtbank als volgt. Vóór het ondernemerschap spreekt dat belanghebbende een onderneming drijft in het plaatsen van kozijnen in opdracht van derden en dat belanghebbende in de periode dat hij werkzaam was voor de opdrachtgever dezelfde soort werkzaamheden heeft uitgevoerd. Daartegenover staat dat belanghebbende in die periode slechts één opdrachtgever had en bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de materialen (waaronder gereedschappen en de bestelbus) van de opdrachtgever. Belanghebbende heeft met andere woorden geen (grote) investeringen hoeven doen en heeft op dat gebied dus geen ondernemersrisico gelopen. Belanghebbende heeft de werkzaamheden ook in opdracht en voor rekening van de opdrachtgever verricht, waarbij de opdrachtgever instructies heeft gegeven in verband met de uitvoering van de werkzaamheden. Bovendien hebben partijen de afspraken die zij hebben gemaakt in verband met de werkzaamheden niet in een overeenkomst van opdracht of een aanneemovereenkomst vastgelegd. Hetgeen belanghebbende nog heeft aangevoerd met betrekking tot het risico dat hij zou hebben gelopen bij een lekkage of een breuk in het glas volgt de rechtbank, gelet op de betwisting daarvan door de inspecteur en het ontbreken van ondersteunend bewijs, niet.
4.3. Al het voorgaande afwegende en in samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de werkzaamheden van belanghebbende voor de opdrachtgever niet zijn verricht in het kader van een onderneming. De door belanghebbende genoten inkomsten van de opdrachtgever zijn daarom niet aan te merken als winst uit onderneming. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de ontvangen inkomsten als ROW moeten worden aangemerkt. De inspecteur heeft de genoten inkomsten voor beide jaren dan ook terecht gecorrigeerd.
Heeft belanghebbende recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek?
4.4. De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Aan het urencriterium is voldaan als gedurende een kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming worden besteed. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium heeft voldaan.
4.5. Belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank voor het jaar 2018 niet in zijn bewijslast geslaagd. In de periode 1 januari 2018 tot en met 18 november 2018 heeft belanghebbende inkomsten uit zijn onderneming genoten, waarvoor – mits aan het urencriterium is voldaan – recht bestaat op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Belanghebbende heeft weliswaar de stelling ingenomen dat hij in die periode aan het urencriterium heeft voldaan, maar hij heeft zijn standpunt niet met concrete gegevens onderbouwd. De rechtbank constateert dat belanghebbende in de periode 1 januari 2018 tot en met 16 april 2018 circa 750 uur aan zijn onderneming heeft besteed. Belanghebbende heeft in de periode 19 november 2018 tot en met 31 december 2018 geen inkomsten uit onderneming genoten (zie 4.3). De uren die belanghebbende in die periode heeft gemaakt tellen daarom niet mee voor het urencriterium. Dit betekent dat belanghebbende, om aan het urencriterium te voldoen, in de resterende periode vanuit Griekenland circa 475 uur aan zijn onderneming moet hebben besteed. Belanghebbende heeft echter niets overgelegd op grond waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat hij deze uren daadwerkelijk aan zijn onderneming heeft besteed. Belanghebbende heeft daarom voor 2018 geen recht op de zelfstandigenaftrek.
4.6. In 2019 heeft belanghebbende uitsluitend inkomsten ontvangen van de opdrachtgever. Zoals hiervoor in 4.3 is geoordeeld kwalificeren deze inkomsten niet als winst uit onderneming. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende in 2019 niet als ondernemer kan worden aangemerkt, en dat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank daarom ook voor 2019 geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek (zie 4.4). De inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek voor beide jaren dan ook terecht gecorrigeerd.
4.7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning voor beide jaren terecht en niet tot te hoge bedragen heeft gecorrigeerd. De rechtbank laat de navorderingsaanslagen IB/PVV daarom in stand.
De navorderingsaanslagen Zvw en de beschikkingen belastingrente
4.8. Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019 niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld, betekent dit dat ook het bijdrage-inkomen voor de navorderingsaanslagen Zvw 2018 en 2019 en de beschikkingen belastingrente niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen Zvw en de beschikkingen belastingrente ook geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank laat de navorderingsaanslagen Zvw en de beschikkingen belastingrente daarom in stand.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen, de opgelegde boetes en de beschikkingen belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.