Prejudiciële vragen over toepassing winstmargeregeling bij wederverkoop kunst

Samenvatting

De Franse Galerie Karsten Greve, die een kunstgalerie exploiteert, heeft de winstmargeregeling toegepast op de wederverkoop van kunstwerken die zij had aangekocht van de Britse vennootschap Studio Rubin Gideon. Volgens de Btw-richtlijn kunnen belastingplichtige wederverkopers een winstmargeregeling treffen op kunstvoorwerpen die door de maker of diens rechthebbenden aan hen zijn geleverd.

De Franse belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat de galerie de schilderijen niet rechtstreeks van de maker heeft gekocht, aangezien alleen de kunstenaar zelf als maker kan worden aangemerkt. Omdat de winstmargeregeling volgens de belastingdienst dus ten onrechte is toegepast, zijn aan de galerie voor het jaar 2014 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd.

De Conseil d’État (Frankrijk) heeft hierover aan het HvJ de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1. Moeten de relevante bepalingen van de Btw-richtlijn (artikel 311 en 316) aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een rechtspersoon zoals een vennootschap als ‘de maker’ van een schilderij wordt beschouwd?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, welke criteria moeten dan in aanmerking worden genomen om te erkennen dat een rechtspersoon zoals een vennootschap in de zin en voor de toepassing van deze bepalingen kan worden beschouwd als ‘de maker’ van een schilderij (zoals, in het geval van een vennootschap, de vraag of de vennootschap aan een bijzondere wettelijke regeling is onderworpen, of de natuurlijk persoon die het schilderij heeft geschilderd het gehele of gedeeltelijke aandelenkapitaal van de vennootschap bezit, of deze persoon bestuursfuncties binnen de vennootschap uitoefent, enzovoort)?