Metadata
WOZ / recht op proceskostenvergoeding omdat instellen van beroep niet uitsluitend aan belastingplichtige te wijten was
Hof Amsterdam, 13 maart 2014
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(87)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
De gemeente Oostzaan heeft het bezwaar van een man tegen een WOZ-beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend. De gemeente heeft verzuimd ook de omzetbelasting aan de man te vergoeden. De man heeft daarom beroep ingesteld tegen de hoogte van de kostenvergoeding. Hangende het beroep heeft de heffingsambtenaar alsnog € 19 btw toegekend. De man heeft het beroep ingetrokken en tegelijkertijd Rechtbank Noord-Holland verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de gemaakte proceskosten in de beroepsfase. De Rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Zij acht het inroepen van rechtsbijstand in het onderhavige geval niet redelijk.Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat niet kan worden gezegd dat het instellen van beroep uitsluitend aan de man is te wijten. Gelet daarop had de Rechtbank over dienen te gaan tot het toekennen van een proceskostenvergoeding. Het hoger beroep is derhalve gegrond.
Voor wat betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding, is het blijkens de richtlijn van de gerechtshoven gebruikelijk om ingeval van een geschil over uitsluitend de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van ½ toe te passen, behorend bij een lichte zaak. Het Hof wijkt van deze richtlijn af en kwalificeert de zaak als zeer licht met wegingsfactor ¼. In het onderhavige geschil was immers slechts sprake van een abuis van de zijde van de gemeente dat, nadat zij daarop door het instellen van beroep was geattendeerd, door haar onmiddellijk en eigener beweging is hersteld.
BRON
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 13/00358
13 maart 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: S. Smis - van Dijk (WOZ Consultants te Heteren),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 13/799 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan,
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2012 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 444.000. In het geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen bekend gemaakt.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 20 december 2012, de waarde verminderd tot € 395.000. Daarbij is door de heffingsambtenaar een kostenvergoeding toegekend van € 323,90.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de kostenvergoeding beroep ingesteld. Hangende het beroep is de heffingsambtenaar geheel tegemoet gekomen aan belanghebbende. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken en tegelijkertijd de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten in beroep. Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
2.1. Gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1. genoemde beschikking. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten.
2.2. Met dagtekening 14 december 2012 heeft de heffingsambtenaar aan gemachtigde een conceptuitspraak op bezwaar gestuurd. In deze conceptuitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend. Voor het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar een vergoeding van € 100 toegekend, “in aansluiting op de richtlijn van de hoven voor het vaststellen van een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding, gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904”. In de begeleidende brief bij de conceptuitspraak schrijft de heffingsambtenaar - voor zover hier van belang - het volgende:
“In uw bezwaarschrift tegen de waardebeschikking heeft u aangegeven mogelijk gehoord te willen worden voordat er uitspraak wordt gedaan op uw bezwaar.
Indien u, na het ontvangen van deze conceptuitspraak, prijs stelt op een dergelijk overleg wil ik u verzoeken hiertoe binnen twee weken na datum verzending van deze brief contact op te nemen zodat een datum en tijdstip kan worden afgesproken.
(…)”
2.3. In reactie op voornoemde conceptuitspraak en begeleidende brief, heeft gemachtigde medegedeeld af te zien van een hoorzitting.
2.4. De heffingsambtenaar heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan conform de conceptuitspraak.
2.5. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. In beroep betoogt hij dat de heffingsambtenaar de kostenvergoeding voor het taxatierapport ten onrechte niet heeft verhoogd met 19% btw.
2.6. Hangende het beroep heeft de heffingsambtenaar alsnog € 19 btw toegekend. Belanghebbende heeft met gebruikmaking van artikel 8:75a Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep ingetrokken en tegelijkertijd de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen.
3 Geschil in hoger beroep
3.1. Voor het Hof is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in beroep voor de rechtbank.
3.2. Ter zitting voor het Hof heeft de heffingsambtenaar zijn stelling met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep ingetrokken. Deze stelling behoeft derhalve geen behandeling meer.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.1. De rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt als volgt overwogen (in de geciteerde overwegingen wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’, belanghebbende als ‘eiser(es)’)
“2.1 De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.2 In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2.3 De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser(es) en eiser(es) tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.4 Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek als verweer aangevoerd dat de kosten die eiser(es) vergoed wenst te zien niet in aanmerking komen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser(es) geen redelijke kosten heeft gemaakt met het instellen van het beroep. Eiser(es) had na ontvangst van de uitspraak op bezwaar verweerder telefonisch dan wel schriftelijk verweerder kunnen attenderen over het ten onrechte niet vergoeden van de omzetbelasting. Verweerder acht gelet op de hoge kosten van het instellen van beroep in relatie tot het geschil, te weten een bedrag van € 19, -, het daarom niet redelijk dat eiser(es) beroep heeft ingesteld.
2.5 Eiser(es) stelt zich op het standpunt dat het niet aan hem/haar is om verweerder erop te wijzen dat zij geen omzetbelasting over de deskundigenvergoeding heeft vergoed.
2.6 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7 In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten (van rechtsbijstand) zelf redelijk dienen te zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest. Eiser(es) had ook zonder rechtsbijstand verweerder op de hoogte kunnen stellen van de omstandigheid dat hij geen vooraftrek genoot en dus de BTW aan hem/haar moest worden vergoed. Zo dit al slechts door het instellen van beroep kon worden bereikt, was het inroepen van rechtsbijstand voor behandeling van een dergelijk geringe kwestie niet redelijk. De rechtbank zal daarom het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen afwijzen.”
4.1.2. Het Hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
4.2. Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk moet worden gesteld, komen als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 (of 8:75a) Awb in aanmerking. Van deze regel kan worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende is voor afwijking van de regel derhalve niet voldoende (vergelijk Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, BNB 2006/270).
4.3. Het Hof stelt vast dat in de conceptuitspraak op bezwaar het bedrag van de kosten-vergoeding staat genoemd en dat de vergoeding voor het taxatierapport zonder btw staat vermeld. Nadien is tussen de heffingsambtenaar en gemachtigde telefonisch contact geweest over deze conceptuitspraak. Uit de stukken van het geding leidt het Hof af dat in dat gesprek kennelijk alleen gesproken is over de vraag of een hoorzitting plaats diende te vinden. Er is niet uitdrukkelijk gevraagd, althans dat kan niet uit de stukken worden afgeleid, of belanghebbende akkoord was met de voorgestelde kostenvergoeding.
4.4. Hoewel het niet voor de hand ligt dat in een dergelijk geval direct beroep bij de rechtbank wordt ingesteld, kan niet worden gezegd dat het instellen van beroep uitsluitend aan belanghebbende is te wijten. Gelet daarop had de rechtbank over dienen te gaan tot het toekennen van een proceskostenvergoeding. Het hoger beroep is derhalve gegrond.
4.5.1. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de proceskosten in beroep. Het Hof stelt deze vast met inachtneming van artikel 8:75a Awb in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in artikel 1, onderdeel a van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 1 [indienen beroepschrift] x € 487 x ¼ (wegingsfactor) = € 121,75.
4.5.2. Hoewel het blijkens de richtlijn van de gerechtshoven gebruikelijk is om ingeval van een geschil over uitsluitend de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van ½ toe te passen (Stcr. 18 december 2012, nr. 26039), wijkt het Hof in de onderhavige zaak van deze richtlijn af. In het onderhavige geschil was immers slechts sprake van een abuis van de zijde van de gemeente dat, nadat zij daarop door het instellen van beroep was geattendeerd, door haar onmiddellijk en eigener beweging is hersteld. De zaak is daarom als zeer licht te kwalificeren.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat het verzoek van belanghebbende om hem ex artikel 8:75a een vergoeding van de proceskosten in beroep toe te kennen, dient te worden toegewezen.
5 Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het onderhavige geval zijn dat de vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 1 [indienen hoger beroepschrift] x € 487 x ½ (wegingsfactor) = € 243,50.
6 Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst het verzoek tot vergoeding van proceskosten in beroep toe;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende voor de beroepsprocedure tot een bedrag van € 121,75 en de hogerberoepsprocedure van € 243,50, ofwel tot een bedrag van in totaal € 365,25;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 42 (beroep bij de rechtbank) en € 118 (hoger beroep bij het Hof), ofwel in totaal € 160 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 13 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
kenmerk 13/00358
13 maart 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: S. Smis - van Dijk (WOZ Consultants te Heteren),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 13/799 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan,
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2012 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 444.000. In het geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen bekend gemaakt.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 20 december 2012, de waarde verminderd tot € 395.000. Daarbij is door de heffingsambtenaar een kostenvergoeding toegekend van € 323,90.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de kostenvergoeding beroep ingesteld. Hangende het beroep is de heffingsambtenaar geheel tegemoet gekomen aan belanghebbende. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken en tegelijkertijd de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten in beroep. Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
2.1. Gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1. genoemde beschikking. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten.
2.2. Met dagtekening 14 december 2012 heeft de heffingsambtenaar aan gemachtigde een conceptuitspraak op bezwaar gestuurd. In deze conceptuitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend. Voor het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar een vergoeding van € 100 toegekend, “in aansluiting op de richtlijn van de hoven voor het vaststellen van een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding, gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904”. In de begeleidende brief bij de conceptuitspraak schrijft de heffingsambtenaar - voor zover hier van belang - het volgende:
“In uw bezwaarschrift tegen de waardebeschikking heeft u aangegeven mogelijk gehoord te willen worden voordat er uitspraak wordt gedaan op uw bezwaar.
Indien u, na het ontvangen van deze conceptuitspraak, prijs stelt op een dergelijk overleg wil ik u verzoeken hiertoe binnen twee weken na datum verzending van deze brief contact op te nemen zodat een datum en tijdstip kan worden afgesproken.
(…)”
2.3. In reactie op voornoemde conceptuitspraak en begeleidende brief, heeft gemachtigde medegedeeld af te zien van een hoorzitting.
2.4. De heffingsambtenaar heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan conform de conceptuitspraak.
2.5. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. In beroep betoogt hij dat de heffingsambtenaar de kostenvergoeding voor het taxatierapport ten onrechte niet heeft verhoogd met 19% btw.
2.6. Hangende het beroep heeft de heffingsambtenaar alsnog € 19 btw toegekend. Belanghebbende heeft met gebruikmaking van artikel 8:75a Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep ingetrokken en tegelijkertijd de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen.
3 Geschil in hoger beroep
3.1. Voor het Hof is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in beroep voor de rechtbank.
3.2. Ter zitting voor het Hof heeft de heffingsambtenaar zijn stelling met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep ingetrokken. Deze stelling behoeft derhalve geen behandeling meer.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.1. De rechtbank heeft omtrent dit geschilpunt als volgt overwogen (in de geciteerde overwegingen wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’, belanghebbende als ‘eiser(es)’)
“2.1 De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.2 In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
2.3 De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser(es) en eiser(es) tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.4 Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek als verweer aangevoerd dat de kosten die eiser(es) vergoed wenst te zien niet in aanmerking komen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser(es) geen redelijke kosten heeft gemaakt met het instellen van het beroep. Eiser(es) had na ontvangst van de uitspraak op bezwaar verweerder telefonisch dan wel schriftelijk verweerder kunnen attenderen over het ten onrechte niet vergoeden van de omzetbelasting. Verweerder acht gelet op de hoge kosten van het instellen van beroep in relatie tot het geschil, te weten een bedrag van € 19, -, het daarom niet redelijk dat eiser(es) beroep heeft ingesteld.
2.5 Eiser(es) stelt zich op het standpunt dat het niet aan hem/haar is om verweerder erop te wijzen dat zij geen omzetbelasting over de deskundigenvergoeding heeft vergoed.
2.6 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7 In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten (van rechtsbijstand) zelf redelijk dienen te zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest. Eiser(es) had ook zonder rechtsbijstand verweerder op de hoogte kunnen stellen van de omstandigheid dat hij geen vooraftrek genoot en dus de BTW aan hem/haar moest worden vergoed. Zo dit al slechts door het instellen van beroep kon worden bereikt, was het inroepen van rechtsbijstand voor behandeling van een dergelijk geringe kwestie niet redelijk. De rechtbank zal daarom het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen afwijzen.”
4.1.2. Het Hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
4.2. Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk moet worden gesteld, komen als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 (of 8:75a) Awb in aanmerking. Van deze regel kan worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende is voor afwijking van de regel derhalve niet voldoende (vergelijk Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, BNB 2006/270).
4.3. Het Hof stelt vast dat in de conceptuitspraak op bezwaar het bedrag van de kosten-vergoeding staat genoemd en dat de vergoeding voor het taxatierapport zonder btw staat vermeld. Nadien is tussen de heffingsambtenaar en gemachtigde telefonisch contact geweest over deze conceptuitspraak. Uit de stukken van het geding leidt het Hof af dat in dat gesprek kennelijk alleen gesproken is over de vraag of een hoorzitting plaats diende te vinden. Er is niet uitdrukkelijk gevraagd, althans dat kan niet uit de stukken worden afgeleid, of belanghebbende akkoord was met de voorgestelde kostenvergoeding.
4.4. Hoewel het niet voor de hand ligt dat in een dergelijk geval direct beroep bij de rechtbank wordt ingesteld, kan niet worden gezegd dat het instellen van beroep uitsluitend aan belanghebbende is te wijten. Gelet daarop had de rechtbank over dienen te gaan tot het toekennen van een proceskostenvergoeding. Het hoger beroep is derhalve gegrond.
4.5.1. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de proceskosten in beroep. Het Hof stelt deze vast met inachtneming van artikel 8:75a Awb in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in artikel 1, onderdeel a van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 1 [indienen beroepschrift] x € 487 x ¼ (wegingsfactor) = € 121,75.
4.5.2. Hoewel het blijkens de richtlijn van de gerechtshoven gebruikelijk is om ingeval van een geschil over uitsluitend de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van ½ toe te passen (Stcr. 18 december 2012, nr. 26039), wijkt het Hof in de onderhavige zaak van deze richtlijn af. In het onderhavige geschil was immers slechts sprake van een abuis van de zijde van de gemeente dat, nadat zij daarop door het instellen van beroep was geattendeerd, door haar onmiddellijk en eigener beweging is hersteld. De zaak is daarom als zeer licht te kwalificeren.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat het verzoek van belanghebbende om hem ex artikel 8:75a een vergoeding van de proceskosten in beroep toe te kennen, dient te worden toegewezen.
5 Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het onderhavige geval zijn dat de vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 1 [indienen hoger beroepschrift] x € 487 x ½ (wegingsfactor) = € 243,50.
6 Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst het verzoek tot vergoeding van proceskosten in beroep toe;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende voor de beroepsprocedure tot een bedrag van € 121,75 en de hogerberoepsprocedure van € 243,50, ofwel tot een bedrag van in totaal € 365,25;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 42 (beroep bij de rechtbank) en € 118 (hoger beroep bij het Hof), ofwel in totaal € 160 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Faase, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 13 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Rubriek(en)
Lokale heffingenBelastingtijdvak
2012Instantie
Hof AmsterdamDatum instantie
13 maart 2014Rolnummer
13/00358ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:920bwbid=bwbr0&artikel=8:5a,bwbid=bwbr0&artikel=8:75