Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2018 een WGA-uitkering ontvangen van het UWV. De WGA-uitkering is geen inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking, zodat de WGA-uitkering in beginsel door de Inspecteur terecht niet is betrokken in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting. Dit in tegenstelling tot een WGA-uitkering die een gerechtigde rechtstreeks van de werkgever ontvangt.

X stelt in deze procedure dat dit leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel en Hof Den Haag heeft hem gelijk gegeven.

Het Hof is van oordeel dat (i) uitgaande van de wet de WGA-uitkering terecht niet is betrokken in de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting, omdat de uitkering niet als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking is aan te merken, maar dat (ii) de ongelijke behandeling van een WGA-uitkering naar gelang deze direct (door het UWV) of indirect (via de werkgever) wordt betaald in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. X heeft daarom ook recht op toekenning van de arbeidskorting over de WGA-uitkering.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en heeft X incidenteel cassatieberoep ingesteld.

A-G Pauwels is van mening dat het incidentele cassatieberoep van X, dat is gericht tegen oordeel (i), ongegrond is, omdat de WGA-uitkering niet is aan te merken als loon uit tegenwoordige arbeid.

Met betrekking tot oordeel (ii) meent de A-G dat de staatssecretaris in zijn principale cassatieberoep er terecht over klaagt dat het Hof heeft getoetst aan het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De ongelijke behandeling voor de arbeidskorting vloeit niet voort uit goedkeurend, begunstigend beleid voor een indirecte WGA-uitkering, maar uit de samenloop van de arbeidskortingsregeling met de samenvoegingsbepaling van artikel 9.4 Uitv.reg. LB 2011. Onderzocht moet daarom worden of op regelgevingsniveau het discriminatieverbod is geschonden.

Volgens de A-G is het discriminatieverbod geschonden, omdat duidelijk geen redelijk evenwicht (meer) bestaat tussen de met artikel 9.4 Uitv.reg. LB 2011 behartigde belangen (administratieve lastenverlichting) en de ongelijkheid voor de arbeidskorting, gelet op het toegenomen belang van die korting. Rechtsherstel moet echter aan de wetgever worden overgelaten. Dit betekent dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat X recht heeft op toekenning van de arbeidskorting over de WGA-uitkering.

Het principale cassatieberoep is daarom toch gegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
26 april 2024
Rolnummer
23/01393
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:459
Auteur(s)
mr. E. Thomas
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2024/1169
Aflevering
21 mei 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6393
bwbr0002471&artikel=33,bwbr0002471&artikel=33,bwbr0011353&artikel=8.1,bwbr0011353&artikel=8.1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0028236&artikel=9.1,bwbr0028236&artikel=9.1,bwbr0028236&artikel=9.4,bwbr0028236&artikel=9.4,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina