Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is eigenaar (niet gebruiker) van een uitvaartcentrum. De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van het object naar de waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 646.000. X bepleit een waarde van € 478.000.

Partijen verschillen van mening bij wie de bewijslast van de hoogte van de restwaarde ligt als beide partijen de taxatiewijzer als uitgangspunt van de waardering aanvaarden. Rechtbank Midden-Nederland volgt X in haar standpunt dat de bewijslast op de Heffingsambtenaar rust. De Rechtbank volgt daarmee de lijn in de rechtspraak van Hof Den Bosch.

De Heffingsambtenaar heeft de restwaarde met de enkele verwijzing naar de bandbreedtes uit de taxatiewijzer onvoldoende onderbouwd. Hij heeft ook niet aan de hand van de huurwaardekapitalisatiefactor aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Beide partijen hebben de waarden die zij voorstaan niet aannemelijk gemaakt. De Rechtbank stelt de WOZ-waarde schattenderwijs vast op € 630.000.

De Rechtbank kent wegens undue delay een immateriële schadevergoeding toe van € 50. Hoewel artikel 30a Wet WOZ door overgangsrecht nog niet van toepassing is, hanteert de Rechtbank hetzelfde tarief al als forfaitair uitgangspunt en ziet zij geen reden om daarvan af te wijken.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2022
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum instantie
3 juli 2024
Rolnummer
23/965
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:4119
NLF-nummer
NLF 2024/1923
Aflevering
20 augustus 2024
bwbr0007119&artikel=17,bwbr0007119&artikel=17,bwbr0007119&artikel=30a,bwbr0007119&artikel=30a

Naar de bovenkant van de pagina