Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende, (gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach) tegen de uitspraak van 17 maart 2023 in de zaak met kenmerk AMS22/1382 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft op 30 september 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Op 8 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. Hangende het beroep heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd.
1.5. Bij uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 296,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente over de aan eiser toegekende griffierecht[en] en proceskosten, te rekenen vanaf vier weken na verzending van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.”
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Met dagtekening 9 oktober 2023 en 16 april 2024 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. In laatstgenoemd stuk schrijft (de gemachtigde van) belanghebbende bereid te zijn het hoger beroep in te trekken op voorwaarde dat voor de proceshandelingen in de bezwaarfase € 624 per procespunt wordt toegekend. In dit kader verwijst hij naar de conclusie van Advocaat-Generaal R.J. Koopman van 1 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:235.
1.8. Met dagtekening 19 december 2023 en 1 mei 2024 heeft de heffingsambtenaar nadere stukken ingediend.
1.9. Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 18 april 2024 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.
2. Feiten
Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende reeds vóór de uitspraak op bezwaar bewijsstukken heeft overgelegd waaruit bleek dat sprake was van laden en lossen en niet van parkeren.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is alleen nog de proceskostenvergoeding in beroep in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof is met partijen van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten voor de beroepsfase. Doordat eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren bij de zitting van de rechtbank, wordt alleen een vergoeding toegekend voor de indiening van het beroepschrift.
5.2. De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op afgerond € 657 (€ 437,50 + € 218,75). Daarbij is voor het beroep uitgegaan van 1 punt, een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,5 (licht). Voor het hoger beroep is uitgegaan van 1 punt, een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 0,25 (zeer licht).
5.3. Voor de gehanteerde wegingsfactoren is redengevend dat het Hof de bewerkelijkheid en complexiteit van het beroep en het hogerberoep als gering respectievelijk zeer gering waardeert. De werkbelasting voor de gemachtigde kon daarom (zeer) beperkt zijn.
5.4. Het Hof vindt in de conclusie van A-G Koopman geen aanleiding een ander tarief toe te passen. Om die reden blijft de proceskostenvergoeding in bezwaar ongewijzigd (2 punten voor het bezwaarschrift en de hoorzitting, een waarde per punt van € 296 en wegingsfactor 0,5).
5.5. Het hoger beroep is gegrond.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarin niet is beslist over de proceskostenvergoeding in beroep;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor het geding in beroep en in hoger beroep, vastgesteld op € 657 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht voor het hoger beroep van € 136 aan belanghebbende te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente over het aan belanghebbende te vergoeden griffierecht voor het hoger beroep en over de toegekende proceskostenvergoeding voor het beroep en hoger beroep, te rekenen vanaf vier weken na verzending van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 8 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.