Ontvankelijke premature bezwaren; terugwijzing naar Inspecteur
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18 juli 2024
Samenvatting
De bezwaren van X (belanghebbende) tegen aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 en Zvw 2015 zijn wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
X stelt dat de aanslagen hem niet hebben bereikt en daarom niet op juiste wijze aan hem bekend zijn gemaakt.
Uit de door de Inspecteur overgelegde verzendadministratie blijkt niet aan welk postvervoerbedrijf (PostNL of Sandd) de aanslagen zijn aangeboden. De Inspecteur heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de aanslagen aan een postvervoerbedrijf zijn aangeboden voor verzending aan X.
Naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant is ook niet gebleken dat de aanslagen X anderszins hebben bereikt. De Rechtbank acht de verklaring van X geloofwaardig dat hij niet eerder dan het moment waarop in 2023 dwangbevelen aan hem werden uitgevaardigd met (het bestaan) van de aanslagen bekend is geworden.
De bezwaren zijn aan te merken als ontvankelijke premature bezwaren (artikel 6:10 Awb).
De Inspecteur wordt opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaken tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: naam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 4 mei 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2015 en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet voor het jaar 2015 opgelegd (de aanslagen). Gelijktijdig met de aanslagen heeft de inspecteur belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen). Ook heeft de inspecteur bij gelijktijdige beschikking met de aanslag IB/PVV 2015 een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd (de boetebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en drs. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en verwijst de zaken terug naar de inspecteur. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. De aanslagen voor de jaren 2013 en 2015 zijn gedagtekend 20 april 2016 respectievelijk 29 maart 2017.
3.1. Belanghebbende heeft op 14 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
3.2. Met dagtekening 4 mei 2023 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur heeft de bezwaren tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. Hij heeft de verzoeken afgewezen.
3.3. Belanghebbende is tegen die beslissingen in beroep gekomen.
Overwegingen
4. De rechtbank ziet zich in deze zaak uitsluitend voor de vraag gesteld of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen. De rechtbank beoordeelt daartoe alleen de uitspraken op bezwaar en niet de beslissingen op de ambtshalve verminderingen, omdat voor die laatste beslissingen de bezwaarfase nog niet is doorlopen.
Ten aanzien van de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar is met name in geschil of de aanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt.
4.1. Belanghebbende stelt dat de aanslagen hem niet hebben bereikt en daarom niet op juiste wijze aan hem bekend zijn gemaakt. Volgens belanghebbende heeft hij daarom tijdig bezwaar gemaakt.
4.2. De inspecteur stelt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Primair betoogt de inspecteur dat redelijkerwijs niet aan de ontvangst van de aanslagen hoeft te worden getwijfeld, omdat de aanslagen naar het in het BRP geregistreerde adres van belanghebbende zijn verzonden. Belanghebbende heeft ook gevolg gegeven aan de uitnodiging tot het doen van aangiften omzetbelasting gericht aan zijn onderneming die op hetzelfde adres is gevestigd. Verder verwijst de inspecteur naar de bij zijn verweerschrift overgelegde verzendadministratie van de in geschil zijnde aanslagen. Ter zitting heeft de inspecteur nog verklaard dat aan belanghebbende aanmaningen zijn gestuurd voor de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2015 op respectievelijk 12 juli 2016 en 23 mei 2017.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.De bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.4. Belanghebbende betwist de ontvangst en daarmee de verzending van de aanslagen.Het is dan aan de inspecteur om aannemelijk te maken, respectievelijk –gelet op de in de aanslag voor het jaar 2015 begrepen verzuimboete– overtuigend aan te tonen dat de aanslagbiljetten zijn verzonden. In een geval als het onderhavige, waarin de inspecteur stelt dat het besluit is bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken respectievelijk overtuigend moet aantonen dat het desbetreffende poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken, respectievelijk overtuigend moeten aantonen, aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden.
4.5. Uit de door de inspecteur overgelegde verzendadministratie blijkt niet of de aanslagen zijn aangeboden aan PostNL of aan Sandd. De stukken van het geding geven er dus geen uitsluitsel erover aan welk postvervoerbedrijf de aanslagen zijn aangeboden. Dat betekent dat niet is komen vast te staan aan welk postvervoerbedrijf deze poststukken zijn aangeboden. De inspecteur heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de aanslagen aan een postvervoerbedrijf zijn aangeboden voor verzending aan belanghebbende.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gebleken dat de aanslagen belanghebbende anderszins hebben bereikt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende ter zitting geloofwaardig heeft verklaard dat hij niet eerder dan het moment waarop in 2023 dwangbevelen aan hem werden uitgevaardigd met (het bestaan) van de aanslagen bekend is geworden.
4.7. Het voorgaande brengt mee dat ten tijde van het maken van de bezwaar nog geen sprake was van een juiste bekendmaking van de aanslagen als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. Wel is aannemelijk dat de aanslagen al tot stand waren gekomen. In dat geval zijn de bezwaren van belanghebbende aan te merken als ontvankelijke premature bezwaren.
4.8. De inspecteur heeft de bezwaren dus ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal daarom de uitspraken op bezwaar vernietigen en de zaken terugwijzen naar de inspecteur en hem opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de uitspraken op de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2015, de boetebeschikking en de aanslag Zvw 2015 vernietigt. De rechtbank wijst de bezwaren terug naar de inspecteur voor een inhoudelijke behandeling.
5.1. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhang tussen alle zaken. De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank (1 punt) deelgenomen. In verband met de samenhang tussen het aantal zaken (3) is sprake van een vermenigvuldigingsfactor van 1. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt de inspecteur op (opnieuw) uitspraken op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.750;
- bepaalt dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Inkomstenbelasting