Direct naar content gaan

Samenvatting

De gemeente X (belanghebbende) heeft een tennispark laten bouwen dat zij ter beschikking stelt aan een binnen haar gemeente gevestigde tennisvereniging. Het tenniscomplex is op 1 maart 2014 door de tennisvereniging in gebruik genomen.

Voor Hof Den Bosch was onder meer in geschil of X handelt als btw-ondernemer met betrekking tot het aan de tennisvereniging in gebruik geven van de tennisaccommodatie. Volgens het Hof is dat niet het geval omdat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het tennispark exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Uit de oordelen van het Hof blijkt niet dat het Hof bij de beoordeling van het ondernemerschap in de zin van artikel 7 Wet OB 1968 het benodigde onderscheid heeft gemaakt tussen enerzijds de vraag of X de tennisaccommodatie heeft bestemd voor exploitatie ervan om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, en anderzijds de vraag of die exploitatie gepaard gaat met dienstverlening onder bezwarende titel. Anders dan waarvan het Hof kennelijk is uitgegaan, komt bij de beantwoording van deze vragen geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat het verrichten van een activiteit is ingegeven door een algemeen of publiek belang. Ook is het Hof kennelijk, ten onrechte, ervan uitgegaan dat relevant is of met de exploitatie van een lichamelijke zaak al dan niet winst is beoogd of (zal worden) behaald. De oordelen van het Hof geven daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Daarbij moet dit Hof het volgende in aanmerking nemen.

  1. Voor het antwoord op de vraag of X de tennisaccommodatie exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, is van belang dat de feiten erop duiden dat X werkzaamheden verricht die normaliter horen bij het exploiteren van een sportaccommodatie. Ook duiden die feiten erop dat X de tennisaccommodatie heeft gerealiseerd om deze voor meerdere jaren tegen betaling van een jaarlijkse, niet-symbolische vergoeding in gebruik te geven aan de tennisvereniging. Onder deze omstandigheden kan in beginsel ervan worden uitgegaan dat de tennisaccommodatie wordt geëxploiteerd om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
  2. Bij de beantwoording van de vraag of een rechtstreeks verband bestaat tussen de terbeschikkingstelling van de tennisaccommodatie en de van de tennisvereniging ontvangen vergoeding, moet het verwijzingshof rekening houden met het volgende. Uit het accommodatiebeleid volgt dat voor het ter beschikking krijgen van een aan X toebehorende tennisaccommodatie een vergoeding is verschuldigd en verder dat de tariefstelling rekening houdt met de aard van de ter beschikking gestelde onroerende zaak en met die van de delen ervan, en dat de hoogte van de vergoeding mede wordt bepaald door het aantal delen of accommodaties waarover de beschikking wordt verkregen. Aangezien X de hoogte van de vergoeding voor het gebruik van de tennisaccommodatie overeenkomstig het accommodatiebeleid heeft bepaald, kan in beginsel ervan worden uitgegaan dat een reëel verband bestaat tussen de door X verrichte prestatie en de daartegenover staande vergoeding.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
juli 2014
Instantie
HR
Datum instantie
13 november 2020
Rolnummer
18/04728
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1776
Auteur(s)
dr. B. Willemsen LLM
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2020/2560
Aflevering
26 november 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3835
bwbr0002629&artikel=1,bwbr0002629&artikel=7,bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina