Direct naar content gaan

Samenvatting

Naar aanleiding van de moord op W.E. op 17 mei 2004 zijn diverse strafrechtelijke onderzoeken verricht. In dit verband is de naam van X (belanghebbende) naar voren gekomen.

Naar aanleiding van deze strafrechtelijke onderzoeken zijn tussen de politie Amsterdam-Amstelland, het Openbaar Ministerie (hierna: het OM), de FIOD/ECD en de Belastingdienst samenwerkingsafspraken gemaakt. In het kader van deze samenwerking zijn onder meer enkele ambtenaren van de Belastingdienst (hierna: de BD-medewerkers) ontheven van hun geheimhoudingsplicht. De BD-medewerkers hebben in de periode juni 2004 tot en met februari 2006 aan die onderzoeken meegewerkt. Daarbij hadden zij toegang tot alle door de politie verzamelde gegevens. De BD-medewerkers hebben ten behoeve van de politierechercheurs hun bevindingen vastgelegd in memo’s. Deze memo’s zijn opgesteld op basis van de informatie die binnen het onderzoek beschikbaar was.

De BD-medewerkers hebben uit de informatie die in het kader van de onderzoeken was verkregen (hierna: het strafdossier), stukken geselecteerd die van belang konden zijn voor de belastingheffing van X. De officier van justitie heeft de geselecteerde stukken vrijgegeven voor fiscaal gebruik.

De geselecteerde stukken zijn aanleiding geweest voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2005. De geselecteerde stukken zijn toegevoegd aan het fiscale dossier en zijn in kopie aan X verstrekt.

Voor Hof Amsterdam was onder meer in geschil of ook de stukken uit het strafdossier die niet door de BD-medewerkers zijn geselecteerd, behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en door de Inspecteur (hadden) moeten worden overgelegd. Volgens het Hof is dit het geval. Het Hof is echter van oordeel dat in dit geval aan het niet overleggen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken geen gevolgen moeten worden verbonden.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de staatssecretaris heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

Het cassatieberoep en het incidentele cassatieberoep doet de Hoge Raad af met toepassing van artikel 81 Wet RO.

In dit arrest bezegelt de Hoge Raad het eerdere oordeel van Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam dat het strafdossier dat door Belastingdienstmedewerkers integraal is ingezien, doch waaruit slechts enige stukken werden geselecteerd ten behoeve van de fiscale zaak, dient te worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Ter onderbouwing van dit oordeel achtte het Hof van belang dat de betrokken belastingambtenaren naast de bijstand die ze verleenden bij het strafrechtelijk onderzoek óók betrokken waren bij de aanslagregeling en de uitspraken op bezwaar. Daarmee wordt het strafdossier geacht aan de Inspecteur ter beschikking te hebben gestaan. Vervolgens heeft de Inspecteur niet aannemelijk kunnen maken dat de niet geselecteerde stukken geen rol hebben gespeeld bij de besluitvorming. Ergo, het strafdossier valt in elk geval in casu onder de reikwijdte van artikel 8:42 Awb.

Convenant

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001-2005
Instantie
HR
Datum instantie
5 oktober 2018
Rolnummer
17/03815
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1863
Auteur(s)
mr. A.M.E. Nuyens
De Bont advocaten/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2018/2175
Aflevering
18 oktober 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1889
bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0005537&artikel=8:42&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina