Direct naar content gaan

Samenvatting

X bezit onder andere bank- en spaartegoeden. Hij voert bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant aan dat voor spaartegoeden een heffing over een forfaitair rendement van 4% in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM omdat dat rendement voor spaartegoeden te veel afwijkt van zowel het reële als het nominale rendement.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (HR 3 april 2015, 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812 betreffende het jaar 2010 en HR 10 juni 2016, 14/05020, ECLI:NL:HR:2016:1129 en HR 25 november 2016, 16/02255, ECLI:NL:HR:2016:2662 betreffende het jaar 2011).

De Rechtbank ziet in wat X heeft aangevoerd geen aanleiding om voor het onderhavige jaar 2013 anders te oordelen. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat voor het jaar 2013 voor het eerst een onhaalbaarheid van het rendement van 4% duidelijk zou zijn geworden als bedoeld in r.o. 2.4.1.3 van HR 10 juni 2016, valt het volgens de Rechtbank binnen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever dat de wetgever niet onmiddellijk voor dat jaar tot wijziging van de box 3-heffing is overgegaan.

Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
11 januari 2017
Rolnummer
16/636
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:67
NLF-nummer
NLF 2017/0133
Aflevering
19 januari 2017
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr-eerste&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid