Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Tot de box 3-bezittingen van X (belanghebbende) en zijn partner behoren onder meer vorderingen. De vorderingen zien op uitgeleend geld aan de ouders van X en de waarde daarvan bedraagt in totaal – volgens de aangifte – € 481.500. De ouders hebben met het geleende geld een aantal deposito’s geopend op hun eigen naam. De achtergrond van deze doorleenconstructie is het verkrijgen van een grotere dekking onder het Nederlandse depositogarantiestelsel voor X.

De Inspecteur heeft voor de box 3-heffing over de vorderingen (aanslag IB/PVV 2021) een forfaitair rendementspercentage van 5,69% in aanmerking genomen, op grond van het Besluit rechtsherstel box 3. In geschil is of de vorderingen terecht zijn aangemerkt als ‘overige bezittingen’.

Rechtbank Den Haag verwerpt het standpunt van X dat de vorderingen kwalificeren als banktegoeden. Het gaat immers om vorderingen die X heeft op zijn ouders en niet op een bank. De Rechtbank ziet voor de toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 geen aanleiding om de ouders van X in deze keten buiten toepassing te laten.

X maakt het door hem behaalde werkelijk rendement op de vorderingen niet inzichtelijk. Dit komt voor zijn risico. De Rechtbank gaat er daarom van uit dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van het jaar 2021 gelijk is aan het (in de aanslag begrepen) forfaitair vastgestelde voordeel uit sparen en beleggen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
5 juni 2024
Rolnummer
23/2862
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:9371
NLF-nummer
NLF 2024/1497
Aflevering
25 juni 2024

Naar de bovenkant van de pagina