Samenvatting
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft in 2013 een doorzoeking plaatsgehad op het adres van X (belanghebbende). Bij die doorzoeking is in de schuur een horloge aangetroffen met een getaxeerde waarde van € 68.000. Verder is bij die doorzoeking een garderobe aangetroffen met een getaxeerde waarde van € 30.000.
Op grond van de uitkomst van vermogensvergelijkingen stelt de Inspecteur dat X in de jaren 2008 tot en met 2013 inkomsten heeft genoten die hij niet heeft aangegeven. Op grond hiervan heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat X voor die jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
De omstandigheid dat het horloge is aangetroffen in een schuur bij het adres van X, is volgens Hof Den Bosch een onvoldoende aanknopingspunt om aan te nemen dat het horloge aan X toebehoorde en door hem in 2013 is aangeschaft. Het Hof is niettemin tot de slotsom gekomen dat X niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Voorts is de Inspecteur volgens het Hof van een redelijke schatting van de inkomsten uitgegaan. In dat verband heeft het Hof onder meer geoordeeld dat de Inspecteur in redelijkheid heeft kunnen menen dat X in 2013 inkomsten heeft genoten ten bedrage van minimaal de getaxeerde waarde van het horloge van € 68.000.
Na verwijzing is in geschil of de schatting van het inkomen voor het jaar 2013 de redelijkheidstoets kan doorstaan.
Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden komt tot het oordeel dat de Inspecteur de hoogte van zijn schatting niet met feitelijke stellingen heeft onderbouwd, zodat die schatting in zoverre de redelijkheidstoets niet kan doorstaan. De aanslag en daarbij behorende boetebeschikking worden verminderd.
Voor wat betreft de boetes (IB en Zvw) ziet het Hof geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden omdat de boetes, na vermindering, elk minder belopen dan € 1.000.
BRON
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) en het incidentele hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 juli 2019, nummers BRE17/3251 tot en met 17/3263, 17/7893, 17/8254 en 17/8255, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn (onder meer) voor het jaar 2013 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft (onder meer) het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2013 gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslag, de boete en de belastingrente verminderd. Voorts heeft de Rechtbank het beroep inzake de aanslag Zvw gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft, de desbetreffende uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verminderd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. Bij uitspraak van 22 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1269, heeft gerechtshof ’s-Hertogenbosch (onder meer) de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag IB/PVV 2013, alsmede de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.861, de boete verminderd tot 32% van de verschuldigde belasting en de rentebeschikking evenredig verminderd. Voorts heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag Zvw 2013 vernietigd voor zover het de boetebeschikking betreft, evenals de desbetreffende uitspraak op bezwaar, en de boete verminderd tot 28% van de verschuldigde bijdrage. Verder heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan belanghebbende vergoedingen van griffierecht en proceskosten toegekend.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 18 augustus 2023, nr. 21/02308, ECLI:NL:HR:2023:1093 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw, alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en boetebeschikking (IB/PVV) vernietigd, en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna verder: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest. Verder heeft de Hoge Raad aan belanghebbende vergoedingen van griffierecht en proceskosten toegekend.
1.7. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, bij brief van 10 oktober 2023 een conclusie naar aanleiding van het verwijzingsarrest ingediend.
1.8. Belanghebbende is door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de Inspecteur. Van die gelegenheid heeft belanghebbende naar eigen zeggen gebruik gemaakt, maar het per aangetekende post verstuurde stuk is niet aan het dossier van het Hof toegevoegd.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn dochter en zijn gemachtigde mr. R. Zilver, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Op verzoek van het Hof heeft belanghebbende ter zitting exemplaren van het in 1.8 bedoelde stuk aan het Hof en de wederpartij overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft in 2013 een doorzoeking plaatsgehad op het adres van belanghebbende. Bij die doorzoeking is in de schuur een horloge aangetroffen. Aan het horloge was een label bevestigd waarop een bedrag van € 68.400 was vermeld. Het horloge heeft een getaxeerde waarde van € 68.000. Verder is op het adres van belanghebbende bij die doorzoeking een garderobe aangetroffen met een getaxeerde waarde van € 30.000.
2.2. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het horloge toebehoort aan belanghebbende en in 2013 door hem is aangeschaft voor € 68.000. In een voor dat jaar opgestelde vermogensvergelijking heeft de Inspecteur het horloge opgenomen voor dit bedrag. Op grond van de aangetroffen garderobe is de Inspecteur in de door hem gemaakte vermogensvergelijking voor het jaar 2013 ervan uitgegaan dat belanghebbende een bedrag van € 5.000 aan kleding heeft uitgegeven. Op grond van de uitkomst van die vermogensvergelijking heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende in 2013 voor de hiervoor genoemde bedragen inkomsten heeft genoten en dat die inkomsten niet zijn vermeld in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013. Op grond hiervan heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende voor 2013 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft gedaan.
2.3. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft beoordeeld of de Inspecteur met inachtneming van de normale regels van bewijslast aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voor het jaar 2013 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR heeft gedaan. Het heeft daartoe onderzocht of de volgens de aangifte IB/PVV verschuldigde belasting op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. In dat kader heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de hiervoor in 2.2 genoemde vermogensvergelijking beoordeeld en geoordeeld dat de omstandigheid dat het horloge is aangetroffen in een schuur bij het adres van belanghebbende, een onvoldoende aanknopingspunt is om aan te nemen dat het horloge aan belanghebbende toebehoorde en dat belanghebbende dat horloge in 2013 heeft aangeschaft. Gelet hierop heeft de Inspecteur volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende voor een bedrag van € 68.000 inkomen heeft genoten waarmee de aanschaf van het horloge is bekostigd. Ook heeft de Inspecteur volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende gedurende het jaar 2013 voor een bedrag van € 5.000 aan kleding heeft uitgegeven. Wel heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aannemelijk geacht dat belanghebbende in 2013 in elk geval € 1.500 per jaar aan kleding heeft uitgegeven.
2.4. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is op grond van zijn hiervoor weergegeven oordeel over de uitgaven voor kleding en zijn oordeel over de overige posten van de vermogensvergelijkingen (met uitzondering van het horloge) tot de slotsom gekomen dat belanghebbende voor het jaar 2013 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR heeft gedaan. Die slotsom is in cassatie niet bestreden, zodat ook na verwijzing hiervan moet worden uitgegaan.
2.5. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens beoordeeld of de Inspecteur voor het jaar 2013 is uitgegaan van een redelijke schatting van het te corrigeren inkomen van belanghebbende. In dat verband heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onder meer geoordeeld dat de Inspecteur in redelijkheid heeft kunnen menen dat belanghebbende in 2013 inkomsten heeft genoten ten bedrage van minimaal de getaxeerde waarde van het horloge van € 68.000. Dit oordeel heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gebaseerd op het feit dat het horloge in de schuur van belanghebbende is aangetroffen, met een label waarop een bedrag van € 68.400 is vermeld en dat het horloge een getaxeerde waarde heeft van € 68.000. Volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat deze schatting van de Inspecteur onjuist is.
2.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. Een cassatiemiddel (middel 1) is gericht het hiervoor weergegeven oordeel.
2.7. Dienaangaande heeft de Hoge Raad in het verwijzingsarrest het volgende overwogen (citaat zonder voetnoten):
2.8. Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure en de gevolgen hiervan voor de aan belanghebbende gegeven boetebeschikkingen heeft de Hoge Raad in het verwijzingsarrest voorts als volgt overwogen (citaat zonder voetnoten):
2.9. De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw, de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en de hoogte van de hiervoor in 4.3 en 4.5 (zie citaat in 2.8) bedoelde boetes, de in 4.3 (zie citaat in 2.8) bedoelde boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, elk met 5 procent verminderd en het geding voor het overige naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
3. Geschil
3.1. Na verwijzing is in geschil of de schatting van het inkomen voor het jaar 2013 de redelijkheidstoets kan doorstaan.
3.2. Tevens heeft de Hoge Raad het Hof opgedragen de boetebeschikking die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag IB/PVV te beoordelen vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure.
3.3. Partijen hebben ter zitting van het Hof aangegeven dat ook de boetebeschikking die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag Zvw ter beoordeling voorligt, aangezien de verwijzingsopdracht mede betrekking heeft op (de hoogte van) de aanslag Zvw.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uit het verwijzingsarrest volgt dat de omstandigheid, dat het horloge ter waarde van € 68.000 is aangetroffen in de schuur bij de woning van belanghebbende, niet een aanknopingspunt kan vormen waaruit is af te leiden dat de schatting van het belastbare inkomen van belanghebbende in het jaar 2013 door de Inspecteur op dit punt redelijk is.
4.2. In zijn conclusie na verwijzing heeft de Inspecteur aangevoerd dat, anders dan belanghebbende betoogt, het terrein van de woning en de schuur door de specifieke ligging niet voor een ieder toegankelijk is en dat hierdoor niet aannemelijk is dat het horloge buiten het medeweten van belanghebbende in de schuur is neergelegd. Verder acht hij niet aannemelijk dat het horloge toebehoort aan [naam3] , die om teruggave van het horloge heeft verzocht, aangezien het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de strafzaak tegen belanghebbende heeft overwogen dat ten aanzien van het horloge geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt en dat daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast. Hieruit volgt volgens de Inspecteur dat [naam3] dus niet de eigenaar is. Ten slotte is volgens de Inspecteur niet aannemelijk dat [naam4] , zoals hij in de strafprocedure heeft verklaard, in de schuur het horlogebandje heeft vervangen, aangezien volgens de verklaring van de Nederlandse importeur het horloge was voorzien van het originele horlogebandje en het voor een particulier ook niet mogelijk is om het horlogebandje te vervangen zonder het horloge te beschadigen. Het horloge was niet beschadigd.
4.3. Naar het oordeel van het Hof betreft dit geen van alle aanknopingspunten waaruit is af te leiden dat het horloge aan belanghebbende toebehoort en door hem in 2013 is verworven. In de kern gaat het om dezelfde feiten en omstandigheden als die gerechtshof ’s-Hertogenbosch - in het kader van de vereiste aangifte - heeft betrokken in zijn oordeel dat de omstandigheid dat het horloge in de schuur bij de woning is aangetroffen hiervoor een onvoldoende aanknopingspunt vormt (r.o. 4.11.4.3). Uit het verwijzingsarrest volgt dat dat oordeel in cassatie niet is bestreden. Dat was de aanleiding voor het slagen van het cassatieberoep tegen het tegenovergestelde oordeel in het kader van de redelijke schatting (r.o. 3.3 van het verwijzingsarrest). Aldus heeft de Inspecteur de hoogte van zijn schatting niet met feitelijke stellingen onderbouwd, zodat die schatting in zoverre de redelijkheidstoets niet kan doorstaan.
4.4. Dit heeft tot gevolg dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 en de daarbij behorende boetebeschikking als volgt moeten worden verminderd:
€ |
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning voor MKB-winstvrijstelling was |
83.943 |
-/- Waarde horloge |
-/- 68.000 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning voor MKB-winstvrijstelling wordt |
15.943 |
-/- MKB-winstvrijstelling (14% van € 11.154) |
-/- 1.562 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning na MKB-winstvrijstelling |
14.381 |
IB/PVV (37% van € 14.381) |
5.320 |
-/- heffingskortingen (algemene heffingskorting: € 2.001 + arbeidskorting: € 161 + 16,115% van (€ 14.381 -/- € 8.816)) |
-/- 3.059 |
-/- loonheffing |
-/- 699 |
Verschuldigde belasting |
1.562 |
Boete (32% van € 1.562) |
499 |
4.5. De aanslag Zvw voor het jaar 2013 en de daarbij behorende boetebeschikking moeten als volgt worden verminderd:
€ |
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning na MKB-winstvrijstelling |
14.381 |
-/- inkomen waarover reeds bijdrage is ingehouden |
-/- 4.789 |
Bijdrage-inkomen |
9.592 |
Bijdrage Zvw (5,65% van € 9.592) |
541 |
Boete (28% van € 541) |
151 |
4.6. Voor wat betreft de boetes ziet het Hof geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden. Omdat deze boetes, na vorenbedoelde vermindering, elk minder belopen dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd (vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, r.o. 4.2.3).
4.7. Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen inzake de belastingrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. De belastingrente moet worden verminderd vanwege de vorenbedoelde vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2013.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding na verwijzing heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50 (1,5 punt (conclusie na verwijzing, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875).
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank inzake de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw, alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en boetebeschikkingen,
- vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur,
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.381,
- vermindert de daarbij opgelegde boete tot € 499,
- vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig,
- vermindert de aanslag Zvw voor het jaar 2013 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 9.592,
- vermindert de daarbij opgelegde boete tot € 151,
- vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.
Metadata
Formeel belastingrecht