Direct naar content gaan

Samenvatting

Op de door een BV uitgegeven aandelen heeft haar enige aandeelhouder vorderingen gestort op andere vennootschappen in de groep waartoe de BV en haar aandeelhouder behoren. Enkele van die vorderingen waren renteloos, stonden niet op schrift en waren niet gezekerd. De BV waardeert in de boekjaren 1999/2000 tot en met 2001/2002 een aantal van die gelieerde vorderingen ten laste van haar fiscale winst af. De inspecteur meent dat (i) de afwaardering niet aftrekbaar is wegens onzakelijkheid van het genomen debiteurenrisico en (ii) een zakelijke rente moet worden toegerekend.
Ad (i): de afwaardering is inderdaad niet aftrekbaar omdat het debiteurenrisico dermate onzakelijk is dat het is aanvaard in de sfeer van de aandeelhoudersrelatie.
Ad (ii): als het debiteurenrisico is aanvaard in de sfeer van de aandeelhoudersrelatie, dan is er in beginsel ook geen sprake van zakelijke rente.
De vraag is echter op welk moment het onzakelijke debiteurenrisico ontstaat.
De tot die tijd vervallen zakelijke rente (rente-imputatie) zal voor de winstbepaling van de BV moeten worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer. Ook voor de renteloze leningen zal een rentecomponent (rente-imputatie) moeten worden berekend, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen.
Anders A-G Wattel die had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1999 - 2002
Instantie
HR
Datum instantie
15 maart 2013
Rolnummer
11/02248
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BW6552
ECLI:NL:PHR:2012:BW6552
bwbr0002672&artikel=7&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina