In Turkije werkzame piloot claimde ten onrechte vrijstellingsmethode; navordering
Rechtbank Gelderland, 9 september 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(2)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) was gedurende 2015, 2016 en 2017 binnenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Hij was in die jaren vanuit Istanbul werkzaam als piloot bij een Turkse luchtvaartmaatschappij. De inkomsten die hij van de luchtvaartmaatschappij heeft ontvangen zijn belast in Turkije.
In zijn aangiften IB/PVV heeft X aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd volgens de vrijstellingsmethode, terwijl de verrekeningsmethode van toepassing is volgens het Verdrag Nederland-Turkije, omdat hij werkzaam is als piloot.
De Inspecteur heeft aan X voor de onderhavige jaren navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd.
Volgens Rechtbank Gelderland is er sprake van een nieuw feit. De Inspecteur hoefde in redelijkheid niet te twijfelen aan de toepassing van de vrijstellingsmethode in de aangifte, gelet op de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de toepassing van die methode juist was. Het belastingverdrag voorziet ook in de mogelijkheid dat voor looninkomsten voorkoming wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode en uit de aangiften is niet zonder meer af te leiden dat de verrekeningsmethode had moeten worden toegepast. Uit de aangiften was namelijk niet zonder meer af te leiden dat X als piloot werkzaam was. Er is geen sprake van een ambtelijk verzuim.
Het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
De Inspecteur heeft in het verweerschrift vermeld dat ten onrechte premies volksverzekeringen zijn geheven, omdat X niet premieplichtig is in Nederland. Het beroep is op dit punt gegrond. De navorderingsaanslagen worden verminderd met de bedragen aan geheven premies.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaken tussen
eiser, te woonplaats, eiser (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kennis- en Expertisecentrum Buitenland, Kantoor Heerlen, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 253.386 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.225. Daarbij is € 7.859 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 278.110 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.444. Daarbij is € 6.588 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 248.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.128. Daarbij is € 3.619 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen.
Bij uitspraken op bezwaar van 16 december 2021 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij brieven van 11 januari 2022, bij de rechtbank binnengekomen op 22 januari 2022, heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [persoon A] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was gedurende 2015, 2016 en 2017 binnenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Hij was in die jaren vanuit Istanbul werkzaam als piloot bij [vliegmaatschappij] . De inkomsten die eiser heeft ontvangen van [vliegmaatschappij] zijn belast in Turkije.
2. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 aangegeven dat hij van “ [benaming] ” een bedrag van € 154.701 aan “Pensioen e.d.” heeft ontvangen. Verder heeft eiser aangegeven dat hij van [vliegmaatschappij] € 122.728 aan loon heeft ontvangen.
3. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 aangegeven dat hij van “ [benaming] ” een bedrag van € 156.713 aan “Pensioen e.d.” heeft ontvangen. Verder heeft eiser aangegeven dat hij van [vliegmaatschappij] € 137.101 aan loon heeft ontvangen.
4. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 aangegeven dat hij van “ [benaming] ” een bedrag van € 159.377 aan “Pensioen e.d.” heeft ontvangen. Verder heeft eiser aangegeven dat hij van [vliegmaatschappij] € 116.571 aan loon heeft ontvangen.
5. Eiser heeft voor alle drie de jaren, met toepassing van de vrijstellingsmethode, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd voor het loon dat hij had ontvangen van [vliegmaatschappij] .
6. Eiser heeft bij alle aangiften aangevinkt dat hij premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
Aanslagen en navordering
7. De (primitieve) aanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2017 zijn overeenkomstig de aangiften opgelegd, waarvan de laatste, de aanslag IB/PVV 2017, is gedagtekend 2 april 2019. Verweerder heeft bij de aanslagen € 9.455 (2015), € 9.490 (2016) en € 9.343 (2017) aan premies volksverzekeringen geheven.
8. Nadat eiser bij brief van 19 juli 2019 had verzocht om vrijstelling te verlenen voor de loonheffing ten aanzien van het pensioeninkomen van [stichting pensioenfonds] , heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de aangifte IB/PVV 2018. De bevindingen in dat onderzoek hebben verweerder aanleiding gegeven om ook onderzoek te verrichten naar de aangiften IB/PVV 2015, 2016 en 2017.
9. Bij e-mailbericht van 19 februari 2020 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij voornemens is om over de jaren 2015, 2016 en 2017 navorderingsaanslagen IB/PVV op te leggen. Verweerder heeft belasting nagevorderd omdat eiser in de aangiften bij de berekening van de voorkomingsaftrek ten onrechte de vrijstellingsmethode heeft toegepast in plaats van de verrekeningsmethode.
Geschil
10. In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2017 terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is primair in geschil of verweerder beschikt over een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en subsidiair of eiser zich terecht beroept op het gelijkheidsbeginsel.
Beoordeling van het geschil
Nieuw feit?
11. Nederland en Turkije zijn in artikel 15 van het belastingverdrag Nederland-Turkije overeengekomen dat in Nederland voor Turkse inkomsten uit dienstbetrekking voor binnenlands belastingplichtigen voorkomingsaftrek wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode, tenzij het gaat om inkomsten uit een dienstbetrekking die wordt uitgeoefend aan boord van een vliegtuig. Voor die laatste inkomsten wordt volgens het derde lid de voorkomingsaftrek berekend volgens de verrekeningsmethode.
12. Niet in geschil is dat het belastingverdrag voorschrijft dat de voorkomingsaftrek voor Turkse looninkomsten van piloten wordt berekend volgens de verrekeningsmethode. Eiser heeft in zijn aangiften evenwel voor de voorkomingsaftrek de vrijstellingsmethode toegepast. Verweerder heeft geautomatiseerde aanslagen opgelegd overeenkomstig de aangiften, waardoor de voorkomingsaftrek in de aanslagen is berekend met toepassing van de vrijstellingsmethode.
13. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat navordering niet mogelijk is, omdat geen sprake is van een nieuw feit. Verweerder had uit de aangiften kunnen en moeten afleiden dat eiser werkzaam was als piloot in Turkije, zodat voor de berekening van de voorkomingsaftrek niet de vrijstellingsmethode had moeten worden toegepast maar de verrekeningsmethode. Er is dus sprake van een ambtelijk verzuim dat in de weg staat aan navordering, aldus eiser.
14. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is verweerder in beginsel niet gehouden. Wel is de inspecteur tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig in die aangifte opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Dit brengt mee dat de inspecteur niet steeds is gehouden het dossier van de belastingplichtige te raadplegen.
15. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR. Verweerder hoefde in redelijkheid niet te twijfelen aan de toepassing van de vrijstellingsmethode in de aangifte, gelet op de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de toepassing van die methode juist was. Het belastingverdrag voorziet namelijk ook in de mogelijkheid dat voor looninkomsten voorkoming wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode en uit de aangiften is niet zonder meer af te leiden dat de verrekeningsmethode had moeten worden toegepast. Uit de aangiften is namelijk niet zonder meer af te leiden dat de inkomsten van [vliegmaatschappij] afkomstig waren uit een dienstbetrekking die aan boord van een vliegtuig werd uitgeoefend, oftewel dat eiser werkzaam was als piloot. De vermelding van [vliegmaatschappij] als werkgever van eiser sluit namelijk niet uit dat eiser dit loon ontving vanwege andere werkzaamheden dan als piloot. De vermelding van pensioeninkomsten van de [stichting pensioenfonds] sluit evenmin uit dat eiser na zijn werkzaamheden als piloot bij [vliegmaatschappij] een andere functie was gaan vervullen bij [vliegmaatschappij] . Verweerder hoefde dan ook niet aan de toegepaste voorkomingsmethode te twijfelen, omdat niet was uitgesloten dat dit de juiste methode was. Er is dan ook geen sprake van een ambtelijk verzuim.
16. De mededeling van verweerder in het e-mailbericht van 29 mei 2020 doet aan het oordeel niet af. In dat bericht is het volgende vermeld: “Pas op het moment dat je de aangifte gaat openen en beoordelen blijkt dat sprake is van een piloot.” Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat in de mail het standpunt was ingenomen dat alleen een nader onderzoek van de aangiften zou hebben uitgewezen dat eiser als piloot werkzaam was. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder op enig moment het standpunt heeft ingenomen dat zonder meer uit de aangiften was af te leiden dat eiser als piloot werkzaam was.
17. Verweerder was dan ook bevoegd om navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 op te leggen.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
18. Eiser doet subsidiair een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser voert Nederland het algemene beleid dat buitenlandse inkomsten uit dienstbetrekking worden vrijgesteld om dubbele belasting te vermijden. Dit blijkt uit het Golfstatenbesluit waarin dit algemene uitgangspunt is vermeld en waarin bovendien is vermeld dat dit uitgangspunt niet goed tot uitdrukking is gebracht in de belastingverdragen met de zogenoemde Golfstaten. In het Golfstatenbesluit is dan ook goedgekeurd dat inkomsten uit dienstbetrekking die in een van de Golfstaten wordt uitgevoerd, worden vrijgesteld ter voorkoming van dubbele belasting. Volgens eiser is het uitgangspunt ook niet goed tot uitdrukking gebracht in het belastingverdrag Nederland-Turkije, zodat hij in dezelfde positie verkeert als piloten die in dienst zijn van een vliegmaatschappij in een van de Golfstaten. Verder wijst eiser naar het Besluit van 18 juli 2008 in welk besluit is bepaald dat aan directeuren en commissarissen voorkomingsaftrek wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode. Die besluiten zijn zodanig generiek dat die goedkeuringen ook gelden voor andere belastingplichtigen. Immers, piloten zoals hij verkeren in een identieke positie: zij wonen in Nederland, werken in het buitenland en het toepasselijke belastingverdrag schrijft de verrekeningsmethode voor.
19. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De vraag welke voorkomingsmethode van toepassing is en welk bedrag aan buitenlandse bronbelasting voor verrekening in aanmerking komt, wordt beheerst door de bepalingen in de belastingverdragen. In het verdrag Nederland-Turkije is in artikel 15, derde lid, bepaald dat in Nederland voor Turkse inkomsten uit een dienstbetrekking die wordt uitgeoefend aan boord van een vliegtuig, voorkoming wordt verleend volgens de verrekeningsmethode. Het Golfstatenbesluit is een uitzondering op de wijze van voorkoming zoals die is geregeld in de belastingverdragen tussen Nederland en de Golfstaten. De rechtbank ziet geen grond om de uitzondering ruim uit te leggen en deze van toepassing te achten op het belastingverdrag Nederland-Turkije, alleen al omdat Turkije geen Golfstaat is. Bovendien blijkt uit het Golfstatenbesluit dat de uitzondering is gemaakt, omdat inkomsten uit dienstbetrekking van zowel inwoners als niet-inwoners van de Golfstaten niet onderworpen zijn aan enige belasting. Aangezien Turkije belasting heft over de looninkomsten van eiser, is geen sprake van gelijke gevallen. De rechtbank ziet verder geen grond voor toepassing van het Besluit van 18 juli 2008 aangezien dit op directeuren en commissarissen van toepassing is en eiser piloot is. Ook hier geldt dat de rechtbank geen grond ziet voor een ruime uitleg van het besluit, dat een uitzondering vormt op de hoofdregel. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
Premieplicht
20. Verweerder heeft in het verweerschrift vermeld dat eiser niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft premies geheven omdat eiser in zijn aangiften had aangevinkt dat hij premieplichtig was. In beroep is gebleken dat eiser niet premieplichtig is. Volgens verweerder zijn de beroepen dan ook gegrond. Verweerder verzoekt om geen proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat verweerder zelf (en niet eiser) heeft onderkend dat ten onrechte premies zijn geheven.
Conclusie
21. De beroepen zijn gegrond omdat verweerder ten onrechte premies volksverzekeringen heeft geheven. De navorderingsaanslagen zullen worden verminderd met de bedragen aan geheven premies. De navorderingsaanslag 2015 zal worden verminderd met een bedrag van € 9.455. De navorderingsaanslag 2016 zal worden verminderd met een bedrag van € 9.490. De navorderingsaanslag 2017 zal worden verminderd met een bedrag van € 9.343.
22. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de aanslagen zullen worden verminderd, moeten de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig worden verminderd.
23. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat de beroepen gegrond zijn en de aanslagen zullen worden verminderd. Dat eiser geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen de heffing van premies volksverzekeringen, is geen aanleiding om af te zien van een proceskostenveroordeling. Bij vernietiging van de uitspraak op bezwaar wordt de aan verweerder te wijten onrechtmatigheid immers verondersteld. Dit is slechts anders als het aan de eiser te wijten is dat bij de uitspraak op bezwaar de premieheffing is gehandhaafd. Daarvan is echter geen sprake. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor drie samenhangende zaken vastgesteld op € 1.787 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
24. Omdat de beroepen gegrond zijn, dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2015 met een bedrag van € 9.455;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2016 met een bedrag van € 9.490;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2017 met een bedrag van € 9.343;
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.787;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. D. Liem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.