Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 17 april 2014 is namens X (erflater) en zijn echtgenote een beroep op de inkeerregeling gedaan in verband met twee niet aangegeven rekeningen bij resp. een Zwitserse en Spaanse bank. De Inspecteur heeft daarop om nadere informatie verzocht. X is daarna in 2015 overleden. De Inspecteur heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt en heeft daarom op 30 november 2015 informatiebeschikkingen afgegeven voor de jaren 2001 tot en met 2013.

Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de informatiebeschikkingen terecht zijn vastgesteld.

De erfgenamen hebben met beroep op de ‘Handreiking Wet-Dezentjé’ (hierna: de handreiking) gesteld dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd, reeds omdat uit de omstandigheid dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan voortvloeit dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard.

Het Hof heeft dit betoog verworpen. Het Hof heeft voorts overwogen dat artikel 47 AWR niet zo ruim kan worden uitgelegd dat de Inspecteur vragen kan stellen over hem nog onbekende buitenlandse bankrekeningen, en geoordeeld dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd voor zover zij geen betrekking hebben op de aan de Inspecteur bekendgemaakte rekeningen bij de twee banken in Zwitserland en in Spanje.

De erfgenamen hebben cassatieberoep ingesteld.

Het betoog dat de Inspecteur in strijd met de handreiking heeft gehandeld, wordt door de Hoge Raad verworpen. Ook overigens is het cassatieberoep van de erfgenamen ongegrond. Het Hof is niet van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door te oordelen dat de onderhavige verplichtingen na het overlijden van erflater op diens erfgenamen rusten, die de gevraagde verklaringen kunnen afleggen. Het oordeel van het Hof is ook niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de erfgenamen zich op het met redenen omklede standpunt hebben gesteld dat zij niet over de gevraagde gegevens beschikten of konden beschikken.

Het incidentele cassatieberoep van de staatssecretaris is wel gegrond.

Het Hof is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door te oordelen dat de Inspecteur zijn vragen dient te beperken tot de in het buitenland aangehouden of opgekomen vermogensbestanddelen die hem door de belastingplichtige zijn gemeld. De uitspraak van het Hof kan daarom niet in stand blijven.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2021/0886, met noot van Nent).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2001-2013
Instantie
HR
Datum instantie
11 juni 2021
Rolnummer
20/00892
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:778
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2021/1255
Aflevering
24 juni 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4409
bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52&lid=7,bwbr0002320&artikel=52a,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina