Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

ENGIE heeft van 2013 tot 2016 belasting betaald voor het verbruik van kolen waarmee zij destijds in haar kolencentrales elektriciteit opwekte. In HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:861 is het cassatieberoep van ENGIE tegen de heffing van die (inmiddels afgeschafte) kolenbelasting definitief verworpen.

Op 22 juni 2022 heeft het HvJ in het arrest Endesa (C-833/21, ECLI:EU:C:2023:516) prejudiciële vragen beantwoord over de uitleg van de Energiebelastingrichtlijn naar aanleiding van de heffing van kolenbelasting in Spanje (Lidstaten kunnen kolenbelasting heffen als dit geschiedt ‘uit milieubeleidsoverwegingen').

Vervolgens heeft ENGIE bij de Inspecteur een verzoek ingediend tot ambtshalve vermindering van de geheven kolenbelasting. Dit verzoek is echter afgewezen.

In deze civiele procedure vordert ENGIE van de Staat en de Ontvanger terugbetaling van de kolenbelasting, onder meer omdat de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering in strijd zou zijn met het arrest Endesa en het Unierecht.

Rechtbank Den Haag is dat niet met ENGIE eens. De Rechtbank is ook overigens van oordeel dat de Staat en de Ontvanger niet aansprakelijk zijn voor de schade die ENGIE als gevolg van de heffing van kolenbelasting heeft geleden. Anders dan ENGIE heeft betoogd is namelijk geen sprake van kennelijke, voldoende gekwalificeerde schendingen van het Unierecht of nationaal recht wegens onrechtmatige rechtspraak (te weten het arrest van de Hoge Raad in de belastingzaak), onrechtmatige wetgeving in verband met het instellen van de kolenbelasting of onrechtmatige uitvoeringshandelingen door de Belastingdienst in verband met de ingestelde kolenbelasting.

Alle vorderingen van ENGIE worden dan ook afgewezen.

Metadata

Rubriek(en)
Milieu- en energieheffingen
Belastingtijdvak
2013 - 2016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
4 september 2024
Rolnummer
C/09/649186/HA
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:13982
NLF-nummer
NLF NLF
bwbr0007168&artikel=32

Naar de bovenkant van de pagina