Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) is zzp’er en werkt vanuit huis. De werkruimte in de woning van X is niet aan te merken als een zelfstandig gedeelte van de woning in de zin van artikel 3.16 Wet IB 2001.

X betoogt dat zij niettemin in 2018 recht heeft op aftrek van huisvestingskosten omdat zij ten opzichte van werknemers ongelijk wordt behandeld. Daartoe voert zij aan dat het werknemers in verband met de coronapandemie was toegestaan kosten die samenhangen met thuiswerken vergoed te krijgen, terwijl een zzp’er niet in aanmerking komt voor een dienovereenkomstige aftrek.

Hof Amsterdam bevestigt het oordeel van Rechtbank Noord-Holland dat van discriminatie in 2018 geen sprake kan zijn.

Aan artikel 31a, lid 1, aanhef en onderdeel k, Wet LB 1964 kan X – door middel van een beroep op het (verdragsrechtelijke) gelijkheidsbeginsel – geen rechten ontlenen nu het artikel pas op 1 januari 2022 in werking is getreden. Dat de regel die is neergelegd in voormeld artikel reeds vóór 2022 in enige vorm (als beleid van de Inspecteur) heeft gegolden, is niet aannemelijk geworden.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
25 april 2024
Rolnummer
23/393; 23/394
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1326
NLF-nummer
NLF 2024/1195
Aflevering
21 mei 2024

Naar de bovenkant van de pagina