Schuldig bevonden aan het opzettelijk plegen van belastingfraude
Rechtbank Overijssel, 17 april 2024
Samenvatting
In deze strafzaak acht Rechtbank Overijssel bewezen verklaard dat er sprake is van het misdrijf ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd’.
De Rechtbank veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uur.
BRON
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte, geboren op geboortedatum 1992 in geboorteplaats, wonende aan de woonplaats.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2024 en 3 april 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. M.P. Waninge, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019 en over kwartaal 1 van het jaar 2020.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 te Groningen, Nieuw-Weerdinge en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk,
één of meerdere bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer (digitale) aangiften voor
de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2019, en/of
- het 1e kwartaal van het jaar 2020,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan,
door (telkens) op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan
verschuldigde omzetbelasting op te geven en/of te laten opgeven,
terwijl dat/die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
3. De bewijsmotivering
3.1. Inleiding
Verdachte is als volgt gelieerd aan de onderneming [bedrijf 1] B.V. (verder te noemen: [bedrijf 1]).
Op 5 februari 2019 is [bedrijf 1] opgericht met [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. als bestuurders en aandeelhouders. [bedrijf 1] is per 2 november 2023 ontbonden en per 13 november 2023 uitgeschreven uit het handelsregister.
[bedrijf 2] B.V. is eveneens op 5 februari 2019 opgericht met verdachte en medeverdachte [verdachte] (verder te noemen: [verdachte]) als bestuurders en met medeverdachte [medeverdachte 1] als enig aandeelhouder.
[bedrijf 2] B.V. is per 1 november 2023 ontbonden en per 13 november 2023 uitgeschreven uit het handelsregister.
Naast zakelijke partners waren verdachte en [medeverdachte 1] met elkaar gehuwd. Inmiddels zijn zij gescheiden.
[bedrijf 3] B.V. is ook op 5 februari 2019 opgericht met [betrokkene] (verder te noemen [betrokkene]) als enig aandeelhouder en bestuurder. Op 14 oktober 2019 is [bedrijf 3] B.V. afgetreden als (mede)bestuurder van [bedrijf 1].
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst is op 27 januari 2021 een boekenonderzoek gestart naar [bedrijf 1]. Op basis van de door boekhouder [getuige 1] (verder te noemen: [getuige 1]) verkregen audit-files heeft de Belastingdienst een aansluitingsberekening inzake de omzetbelasting gemaakt.
Zo ontstond de verdenking dat te weinig omzet was aangegeven in de ingediende aangiften omzetbelasting. Op 20 oktober 2021 is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [bedrijf 1] en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] als haar feitelijke leidinggevers.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Na het vertrek van (mede)bestuurder [betrokkene], werd verdachte geconfronteerd met een administratie waar geen touw aan vast te knopen was. Zij heeft hierop boekhouder [getuige 1] ingeschakeld. Ten aanzien van de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019 ontbreekt het opzet van verdachte op de onjuistheid van de belastingaangiften. Zij heeft daarbij vertrouwd op het advies en de deskundigheid van de door haar ingeschakelde boekhouder [getuige 1] en zij mocht ook gerechtvaardigd op dat advies vertrouwen.
Vanaf het vierde kwartaal 2019 heeft haar focus niet gelegen op het orde brengen van de administratie door familieomstandigheden (overlijden schoonmoeder, de zorg voor haar kind en echtscheidingsperikelen).
Ten aanzien van kwartaal 1 over het jaar 2020 dient vrijspraak te volgen omdat zij op dat moment geen leidinggevende rol meer vervulde vanwege haar feitelijke geringe bemoeienis met het bedrijf als gevolg van de echtscheidingsproblematiek met medeverdachte/medebestuurder [medeverdachte 1].
3.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangiften omzetbelasting
In de periode van 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 zijn op naam van [bedrijf 1] de volgende aangiften omzetbelasting elektronisch bij de Belastingdienst binnengekomen:
- op 31 oktober 2019 het 3e kwartaal van 2019, via software op naam van [verdachte];
- op 31 januari 2020 het 4e kwartaal van 2019, via software op naam van [verdachte];
- op 30 april 2020 het 1e kwartaal van 2020, via software op naam van [getuige 1].
Onjuistheid aangiften: onjuiste omzet
Tijdens het boekenonderzoek is op basis van audit-files door de controlerend belastingambtenaar [getuige 2] (verder te noemen: [getuige 2]) een aansluitingsberekening gemaakt.
Uit de aansluitberekening, gebaseerd op de administratie van [bedrijf 1], komt naar voren dat er grote verschillen zaten tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de omzetbelasting die op basis van de administratie was verschuldigd, namelijk:
- in kwartaal 3 van 2019 is € 45.104,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 3.336 als verschuldigd was opgegeven;
- in kwartaal 4 van 2019 is € 62.300,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 0,00 als verschuldigd was opgegeven (nihilaangifte);
- in kwartaal 1 van 2020 is € 27.271,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 0,00 als verschuldigd was opgegeven (nihilaangifte).
De FIOD heeft geconstateerd dat voornoemde aansluitberekening overeenkomt met de gegevens uit de auditfiles en met de ingediende aangiften omzetbelasting, behoudens een verschil van één euro in de aangifte over het derde kwartaal van 2019 (een bedrag van
€ 3.337,-- is als verschuldigd opgegeven).
De rechtbank stelt het fiscale nadeel zodoende vast op € 131.339,-- (€ 41.767-- + € 62.300,-- + € 27.271,--)
[getuige 2] heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij na aankondiging van het boekenonderzoek telefonisch contact heeft gehad met zowel [medeverdachte 1] als verdachte. [medeverdachte 1] had hem verteld dat voormalig aandeelhouder en bestuurder [betrokkene] er een puinhoop van had gemaakt. [medeverdachte 1] zei dat hij na het vertrek van [betrokkene] verantwoordelijk was. [getuige 2] heeft ook gesproken met [getuige 1]. [getuige 1] gaf tegenover [getuige 2] aan dat de administratie nog niet op orde was en dat hij ermee aan de slag ging.
[getuige 1] heeft tegenover de FIOD beaamd dat de administratie van [bedrijf 1] niet op orde was. Eind oktober 2019 werd hij door verdachte benaderd, omdat ze de boekhouding niet snapte en er niet uitkwam met de aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal. Volgens [getuige 1] was de administratie ‘compleet verkeerd om’ en heeft het lang geduurd voordat alle stukken werden aangeleverd. Pas begin 2021, rondom het boekenonderzoek, is het merendeel van de administratie ontvangen. De boekhouding moest gecorrigeerd worden om een juist beeld te krijgen. [getuige 1] heeft de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2019 alsmede over het eerste kwartaal van 2021 bevestigd.
Als de administratie, zijnde de basis voor het doen van aangiften omzetbelasting, niet conform de daarvoor geldende regels wordt bijgehouden, heeft dit tot gevolg dat de daarop gebaseerde aangiften ook niet juist en volledig zijn. Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank dan ook vast dat voornoemde namens de vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting onjuist zijn.
Toerekening aan [bedrijf 1]
Het doen van aangiften omzetbelasting viel binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het door verdachte respectievelijk medeverdachte [medeverdachte 1] namens de vennootschap onjuist (laten) indienen van de aangiften omzetbelasting is [bedrijf 1] dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] kan worden aangemerkt als dader van het onder 1 ten laste gelegde.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank heeft hiervoor reeds benoemd dat geen deugdelijke administratie werd gevoerd. [getuige 1] heeft hierover verder nog verklaard dat het heel lang heeft geduurd voordat ze een klein beetje inzicht hadden in wat er nou precies fout was gegaan. Dat de boekhouding niet klopte wisten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] eind 2019, omdat [getuige 1] hen had verteld dat de complete boekhouding onjuist was en dat de boekhouding dus gecorrigeerd moest worden om tot een correcte belastingaangifte te kunnen komen. [getuige 1] moest veel vragen om de administratie, welke wisselend werd aangeleverd door verdachte en [medeverdachte 1]. In 2019 en begin 2020 was verdachte zijn contactpersoon, maar daarna verliep het contact hoofdzakelijk via [medeverdachte 1].
Over de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 heeft [getuige 1] verklaard dat niet hij maar de vennootschap deze zelf heeft ingediend en dat hij een schatting had gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare gegevens, omdat de administratie nog niet compleet was en hij het bedrijf pas 2 à 3 dagen kende. [getuige 1] heeft de vennootschap hierover per e-mail geïnformeerd met onder meer de begeleidende tekst: “In de bijlage de BTW aangifte over het 3e kwartaal, deze heb ik expres laag gehouden om 2 redenen. 1) Er zijn nogal wat onduidelijkheden waardoor het lastig is een juist bedrag te vermelden 2) Nu er een eerdere aanslag openstaat kan er waarschijnlijk geen uitstel van betaling worden gegeven, dit betekent een boete van 3% over het te betalen bedrag, het spreekt voor zich dat ik in dat geval de aanslag zo laag mogelijk wil houden want daardoor is de boete ook laag. Het lijkt mij handig om de komende tijd in overleg te gaan hoe we het één en ander gaan oppakken qua verwerking in de toekomst en correctie van eerdere boekingen ”.
Over de (nihil)aangifte omzetbelasting vierde kwartaal van 2019 heeft [getuige 1] verklaard dat ook deze aangifte door de vennootschap zelf is ingediend en dat hij geen schatting kon heeft kunnen maken, omdat geen administratie was aangeleverd.
[getuige 1] heeft de vennootschap per e-mail (gericht aan verdachte) de aangifte over het vierde kwartaal toegezonden met de begeleidend tekst “Het wordt zo snel niet duidelijk wat jullie nu eigenlijk aan BTW verschuldigd zijn, alles herrekenen kost op dit moment teveel tijd omdat de deadline vanavond is. Ik zie daarom voor nu geen andere mogelijkheid dan een nihilaangifte in te dienen .”
De (nihil)aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2020 is door [getuige 1] met goedkeuring van de vennootschap ingediend in de veronderstelling dat alle activiteiten waren beëindigd en overgeheveld naar Lionsgate.
[getuige 1] heeft verdachte en [medeverdachte 1] eind 2019 al geïnformeerd over de verschillen in de aangiften omzetbelasting en de door hem ontvangen administratie. Op 30 januari 2020 heeft [getuige 1] formeel de opdracht gekregen om de administratie te corrigeren over 2019.
Gelet op de verklaring van [getuige 1] was verdachte op de hoogte van de onjuiste aangiften die namens de vennootschappen zijn ingediend, in de wetenschap dat de boekhouding niet op orde was en dat daardoor de ingediende aangiften niet correct konden zijn. Dit terwijl op haar als indirect (mede)bestuurder de verplichting rustte om de vennootschap een deugdelijke administratie te laten voeren en zij heeft nagelaten erop toe te zien en ook te bewerkstelligen dat een deugdelijke administratie werd gevoerd om een correcte aangifte omzetbelasting te doen. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte al voor de oprichting van [bedrijf 1] ondernemer was (als vennoot van [bedrijf 1] V.O.F en als eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 1]). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld.
De rechtbank constateert verder dat verdachte (en medeverdachte [medeverdachte 1]) aan [getuige 1] niet alle voor de belastingaangiften benodigde relevante informatie heeft verstrekt. Dat een boekhouder zonder de benodigde stukken bij een wisselende omzet niet in staat is een correcte aangifte(n) te doen spreekt voor zich. Daarbij is van gewicht dat uit het dossier niet kan worden afgeleid en dat verdachte en de verdediging ook ter zitting niet aannemelijk hebben gemaakt dat vanwege [bedrijf 1] aan [getuige 1] tijdig alle door [bedrijf 1] aan haar opdrachtgevers ter zake van door haar verrichte leveringen en diensten respectievelijk door haar van haar leveranciers ontvangen facturen zijn verstrekt die relevant zijn om de in deze zaak aan de orde zijnde aangiften omzetbelasting juist en volledig te doen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij de samenwerking met [getuige 1] niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, zodat haar op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet worden verweten. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige zijn boekhouder volledig voor te lichten.
Door zijn boekhouder niet (tijdig) te voorzien van een juiste en volledige boekhouding en desalniettemin (ten aanzien van kwartalen drie en vier van 2019) om advies te vragen en/of dat ‘advies’ op te volgen en daarnaast opdracht te geven voor het indienen van belastingaangifte en/of daarvoor akkoord te geven, heeft verdachte de aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) aanvaard dat de aangiften onjuist en onvolledig werden ingediend. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dat punt.
De rechtbank acht ook het opzet van deze rechtspersoon wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (indirect) bestuurders verrichte handelingen en het door hen gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in haar hoedanigheid van (indirect) (mede)bestuurder van [bedrijf 1] eveneens verantwoordelijk was voor het indienen van correcte aangiften omzetbelasting. Verdachte was uit dien hoofde bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van een situatie waarbij onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Dit heeft verdachte echter nagelaten voor wat betreft de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] begane strafbare feit ten aanzien van de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019.
Ten aanzien van kwartaal 1 van het jaar 2020 heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake kan zijn van feitelijk leiding geven, nu verdachte in echtscheiding lag met [medeverdachte 1] en zij door hem werd verhinderd in haar hoedanigheid van bestuurder om werkzaamheden te verrichten. Communicatie met [medeverdachte 1] was niet mogelijk door de verslechterde onderlinge verstandhouding. Door het verbreken van de relatie met [medeverdachte 1] had verdachte naar eigen zeggen geen betrokkenheid meer bij [bedrijf 1] en evenmin bij de indiening van de belastingaangifte over kwartaal 1 van het jaar 2020.
De rechtbank acht deze gang van zaken niet onaannemelijk mede gelet op de ondersteunende verklaring van [getuige 1] die heeft verklaard dat vanaf januari 2020 het contact met name via [medeverdachte 1] verliep. [getuige 1] heeft daarnaast expliciet verklaard dat – anders dan de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019 – hij niet zeker weet of hij over dit kwartaal met verdachte contact heeft gehad en dat hij evenmin weet dat hij van haar akkoord hierop heeft gekregen. Het dossier bevat geen aanwijzingen van bemoeienis van verdachte met de aangifte omzetbelasting over dit kwartaal. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit met de vennootschap. Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan een strafbaar feit gepleegd door de vennootschap, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van het tezamen en in vereniging plegen met de vennootschappen moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf 1] B.V. in de periode 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 in Nederland,
telkens opzettelijk,
meerdere bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meer digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het 3e en 4e kwartaal van het jaar 2019
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
door telkens op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven en/of te laten opgeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd .
5. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden in het bijzonder de omstandigheid dat zij sinds de echtscheiding met [medeverdachte 1] als alleenstaande moeder de zorg draagt voor hun zoontje, die vanwege een taalontwikkelingsstoornis extra zorg nodig heeft.
6.3. De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft als (indirect) bestuurder zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door feitelijk leiding te geven aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Als gevolg hiervan is over twee kwartalen te weinig omzetbelasting afgedragen door [bedrijf 1] B.V. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Verdachte heeft als bestuurder aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding gegeven.
Zij heeft het vertrouwen beschaamd dat in haar als (indirect) bestuurder is gesteld en gesteld moet kunnen worden. Verdachte heeft ter zitting benadrukt dat zij de intentie had om de situatie recht te trekken. Ongeacht welke intentie verdachte had, zij heeft ervoor gekozen geen prioriteit te geven aan het op orde brengen van de administratie en het (tijdig) in dienen van suppleties.
De suppleties zijn pas ruim een jaar later, na aankondiging van het boekenonderzoek door de Belastingdienst, ingediend. De integrale belastingschuld van [bedrijf 1] B.V. (ook inclusief vennootschapsbelasting) bedraagt op dit moment € 237.040,-- en niet is gebleken dat een betalingsregeling is getroffen, of daartoe daadwerkelijk een voornemen heeft bestaan of tijdig initiatief is genomen. Integendeel, zoals hiervoor al is overwogen, is [bedrijf 1] B.V. met ingang van 1 november 2023 ontbonden met achterlating van genoemde belastingschuld. Dit alles neemt de rechtbank haar kwalijk, temeer nu van haar als (indirect) bestuurder professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mag worden verwacht.
Als gevolg van haar handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 104.068,-- (over twee kwartalen) benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 70.000,-- en € 125.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, zoals blijkt uit een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2024 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder houdt de rechtbank – in het voordeel van verdachte – rekening met de proceshouding van verdachte en de omstandigheid dat verdachte, hoewel ‘op papier’ eveneens volledig en alleen bevoegd, aan die bevoegdheid in haar onderlinge verhouding tot medeverdachte en (indirect) medebestuurder [medeverdachte 1] verminderd invulling heeft kunnen geven.
De rechtbank zal, in lijn met de strafeis van de officier van justitie, uitgaan van dezelfde strafmodaliteit. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank niet passend gelet op het feit dat verdachte als hoofdverzorger/opvoeder fungeert.
De rechtbank zal een iets lagere taakstraf opleggen dan is geëist, gelet op de partiële vrijspraak van kwartaal 1 over het jaar 2020.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Een proeftijd van drie jaren zal als een goede stok achter de deur kunnen fungeren nu verdachte ter zitting kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn in de toekomst als ondernemer activiteiten te (willen) ontplooien vanuit haar eenmanszaak [bedrijf 1].
7. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 Sr.
8. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd .
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden ;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd , tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf , bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren ;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen .
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.