Verdere differentiatie in OZB-tarieven dan is toegestaan
Rechtbank Noord-Nederland, 13 juli 2023
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(11)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(2)
Samenvatting
De 17 belanghebbenden in deze zaak zijn allen eigenaar en/of gebruiker van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen) in de gemeente X.
De gemeente heeft besloten om via een verhoging van de OZB (OZB-opslag) de realisatie van een ondernemersfonds mogelijk te maken. Met LTO is afgesproken dat de agrariërs de OZB-opslag terugkrijgen. Ook andere (groepen van) ondernemers kunnen deze OZB-opslag terugkrijgen als de meerderheid binnen die groep daartoe besluit.
De belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de gemeente op die manier verder differentieert in de OZB-tarieven dan op grond van de Gemw is toegestaan.
Rechtbank Noord-Nederland geeft hen gelijk. De gemeente heft OZB naar een tarief dat verdergaand is gedifferentieerd dan waartoe artikel 220f Gemw de mogelijkheid biedt. Dat brengt met zich dat de OZB-verordening 2021 onverbindend is in deze zaken en tussen deze partijen voor zover het OZB-tarief betrekking heeft op de OZB-opslag. Dit leidt tot vermindering van de aanslagen OZB.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 13 juli 2023 in de zaken tussen
eiseres 1, te plaats S, eiser 2, te plaats S, eiseres 3, te plaats S, eiser 4, te plaats S, eiseres 5, te Heeg, eiseres 6, te plaats S, eiseres 7, te plaats S, eiser 8, te plaats S, eiser 9, te plaats S, eiser 10, te plaats S, eiser 11, te plaats S, eiser 12, te plaats G, eiser 13, te plaats A, eiseres 14 , te plaats H, eiser 15, te plaats H, eiseres 16, te plaats S, eiseres 17, te plaats S, gezamenlijk eisers, (gemachtigde: mr. J.S.K. Joustra),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente gemeente X, heffingsambtenaar (gemachtigde: gemachtigde gemeente).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 en 3 september 2021.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2021 met dagtekening 26 februari 2021 aan elk van eisers een aanslag opgelegd in de onroerende zaak belasting (OZB).
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers als volgt geregistreerd:
Naam eiser |
Zaaknummer |
[eiseres 1] |
LEE 21/3155 |
[eiser 2] |
LEE 21/3156 |
[eiseres 3] |
LEE 21/3157 |
[eiser 4] |
LEE 21/3158 |
[eiseres 5] |
LEE 21/3159 |
[eiseres 6] |
LEE 21/3160 |
[eiseres 7] |
LEE 21/3161 |
[eiser 8] |
LEE 21/3164 |
[eiser 9] |
LEE 21/3165 |
[eiser 10] |
LEE 21/3166 |
[eiser 11] |
LEE 21/3167 |
[eiser 12] |
LEE 21/3168 |
[eiser 13] |
LEE 21/3169 |
[eiseres 14] |
LEE 21/3170 |
[eiser 15] |
LEE 21/3171 |
[eiseres 16] |
LEE 21/3224 |
[eiseres 17] |
LEE 21/3354 |
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [A] en [B] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [vertegenwoordiger gemeente] . De zaken zijn gelijktijdig en met instemming van partijen gevoegd behandeld.
Feiten
1.1. Eisers zijn allen eigenaar en/of gebruiker van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen) in de gemeente [gemeente X] (de gemeente).
1.2. Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad het voorstel om de realisatie van een ondernemersfonds mogelijk te maken behandeld. Het voorstel hield in:
1.3. Onderdeel van het voorstel van de Stichting Ondernemers [gemeente X] was de notitie "Het Ondernemersfonds [gemeente X] " van 28 oktober 2015. In deze notitie staat onder meer het volgende vermeld:
1.4. De gemeenteraad op heeft 17 december 2015 conform het voorstel van de Stichting Ondernemers [gemeente X] besloten.
1.5. Tijdens de raadsvergadering van 17 december 2015 is ook een motie van het CDA aangenomen om aan het convenant tussen de gemeente en het nog op te richten ondernemersfonds onder meer de volgende afspraken toe te voegen:
1.6. De wethouder heeft tijdens de raadsvergadering van 17 december 2015 toegezegd om 100% retributie op te nemen in het convenant.
1.7. Op 17 maart 2016 is de Stichting Ondernemersfonds [gemeente X] (het ondernemersfonds) opgericht.
1.8. De gemeente en het ondernemersfonds zijn op 21 april 2016 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan voor de duur van 3 jaar. In deze overeenkomst staat – voor zover van belang – het volgende:
1.9. De gemeente is verdeeld in 89 zogenaamde trekkingsgebieden. Het stichtingsbestuur van het ondernemersfonds verdeelt de van de gemeente ontvangen subsidie over de trekkingsgebieden.
1.10. Het ondernemersfonds heeft met LTO afgesproken dat agrariërs recht hebben op teruggaaf van de opslag op de OZB (zie 1.3.). Daarnaast kan per trekkingsgebied tot teruggaaf van de OZB worden besloten, waarbij het uitgangspunt is dat een meerderheid van de ondernemers in een trekkingsgebied een besluit tot teruggaaf of deelname aan het fonds neemt.
1.11. Op 12 november 2018 heeft de gemeenteraad besloten om medewerking te verlenen aan het verzoek van het ondernemersfonds om, via een verhoging van de OZB voor niet-woningen, de voortzetting van het ondernemersfonds voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023, mogelijk te maken. De voor deze periode gesloten samenwerkingsovereenkomst tussen het ondernemersfonds en de gemeente bevat dezelfde bepalingen als genoemd in 1.8.
1.12. De gemeente heeft met ingang van het jaar 2016 jaarlijks bij het vaststellen van OZB-verordening rekening gehouden met een tariefsverhoging (OZB-opslag) voor niet-woningen van 0,033% voor eigenaren en 0,027% voor gebruikers.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de aan eisers opgelegde aanslagen OZB al dan niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of de gemeente met de vormgeving en uitwerking van de ‘retributieregeling’ (zijnde de regeling over de teruggaaf van de opslag op de OZB) de haar in de artikelen 220, 220c en 220f van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid overschrijdt en of er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen OZB voor eisers te hoog zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de belastingrechter bevoegd?
4. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over de uitwerking van de retributieregeling, omdat deze privaatrechtelijk is ingebed.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eisers zijn tijdig en ook overigens regelmatig in beroep gekomen ter zake van de hen opgelegde aanslagen in de OZB. Met hun beroepen hebben zij, in de kern genomen, de vraag opgeworpen wat de betekenis ervan is dat de restitutieregeling privaatrechtelijk is ingebed. Die vraag betreft naar het oordeel van de rechtbank niet een privaatrechtelijk geschil waarvan de beoordeling aan de civiele rechter is voorbehouden, maar raakt rechtstreeks de rechtmatigheid van de onderhavige aanslagen.
6. Gelet op het voorgaande is de belastingrechter dus bevoegd om over het geschil te oordelen.
Heeft de gemeente haar in de Gemeentewet gegeven bevoegdheid overschreden?
7. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat de retributieregeling in strijd is met de Gemeentewet, omdat er verder wordt gedifferentieerd dan is toegestaan.
8. De heffingsambtenaar is van mening dat de formele wetgever de gemeentelijke wetgever beleids- en beslisruimte heeft gegeven om te differentiëren binnen de OZB en dat hij zijn bevoegdheid niet heeft overschreden. De bestreden ‘omweg’ via de retributieregeling had volgens de heffingsambtenaar ook via een gedeeltelijke waardevrijstelling op grond van artikel 220d van de Gemeentewet kunnen worden bereikt. De tariefstelling is daarom niet in strijd met de Gemeentewet.
9. De rechtbank stelt voorop dat in de Gemeentewet aan de gemeentelijke wetgever – de gemeenteraad – niet de bevoegdheid is gegeven om de OZB-tarieven verder te differentiëren dan in artikel 220f van de Gemeentewet is voorzien. Artikel 220f van de Gemeentewet bepaalt kortgezegd dat voor de OZB drie categorieën kunnen worden onderscheiden en dat het tarief per categorie gelijk moet zijn. Het betreft de categorieën: i. eigenaren woningen, ii. eigenaren niet-woningen en iii. gebruikers niet-woningen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank wordt deze in de Gemeentewet neergelegde beperking niet alleen geschonden als de gemeentelijke wetgever een verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven dan wettelijk is toegestaan in een belastingverordening regelt, maar ook als hij met een omweg, buiten de verordening om, algemeen verbindende voorschriften vaststelt, andere besluiten neemt, of afspraken maakt die erop gericht zijn voorbij te gaan aan de wettelijke beperking van de bevoegdheid tot verdergaande differentiatie van de OZB-tarieven.
11. De onder 1.2., 1.3., 1.5., 1.8. en 1.11. genoemde stukken en besluiten van de gemeenteraad laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de gemeenteraad met zijn besluiten heeft beoogd te bewerkstelligen dat de van eigenaren en gebruikers van niet-woningen geheven OZB voor bepaalde (groepen) eigenaren en gebruikers niet tot het volle op grond van de OZB-verordening verschuldigde bedrag op hen zouden drukken. De gemeentelijke wetgever heeft daartoe buiten de verordeningen om afspraken gemaakt met het ondernemersfonds over de gedeeltelijke teruggaaf van OZB aan bepaalde (groepen) belastingplichtigen. De uit die afspraken voortvloeiende teruggave is 1-op-1 gekoppeld aan de OZB-opslag. De teruggave is daarmee onlosmakelijk met de geheven OZB verbonden: zij is exact gelijk aan de opslag die wordt gehanteerd. Dat de ene eigenaar en/of gebruiker van een niet-woning de opslag wel draagt en de andere niet, komt er aldus op neer dat de ene eigenaar en/of gebruiker van een niet-woning een hoger tarief betaalt dan de ander. Bovendien, zo is ter zitting namens de heffingsambtenaar verklaard, levert de gemeente lijsten aan bij het ondernemersfonds met opgelegde aanslagen om het in staat te stellen uitvoering te geven aan de retributieregeling.
12. De onder 11. weergegeven samenhang tussen verordening en retributieregeling brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat beide instrumenten in hun onderlinge verband moeten worden beoordeeld naar het resultaat ervan. Dat resultaat is dat de gemeente OZB heft naar een tarief dat verdergaand is gedifferentieerd dan waartoe artikel 220f van de Gemeentewet de mogelijkheid biedt.
13. De rechtbank laat in het midden of het door de gemeente beoogde effect wel op grond van artikel 220d Gemeentewet had kunnen worden bewerkstelligd, zoals de heffingsambtenaar stelt, nu niet voor die route is gekozen en deze vraag dus niet ter beoordeling voorligt.
14. Zoals de rechtbank onder 12. heeft geoordeeld, is ter zake van de OZB-opslag sprake van een tariefdifferentiatie in strijd met de wet. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de OZB-verordening 2021 onverbindend is in deze zaken en tussen deze partijen voor zover het OZB-tarief betrekking heeft op de OZB-opslag. Dit betekent dat de aan eisers opgelegde aanslagen OZB moeten worden verminderd met de OZB-opslag van 0,033% voor zover eisers eigenaar zijn en met 0,027% voor zover eisers gebruiker zijn van de niet-woningen waarop de aanslagen betrekking hebben. Dit resulteert in de volgende verminderingen:
Zaaknummer |
Bedrag van de vermindering |
LEE 21/3155 |
€ 67,77 |
LEE 21/3156 |
€ 145,53 |
LEE 21/3157 |
€ 604,23 |
LEE 21/3158 |
€ 423,60 |
LEE 21/3159 |
€ 443,40 |
LEE 21/3160 |
€ 405,54 |
LEE 21/3161 |
€ 238,14 |
LEE 21/3164 |
€ 399,30 |
LEE 21/3165 |
€ 209,31 |
LEE 21/3166 |
€ 189,75 |
LEE 21/3167 |
€ 493,74 |
LEE 21/3168 |
€ 228,18 |
LEE 21/3169 |
€ 234,33 |
LEE 21/3170 |
€ 162,03 |
LEE 21/3171 |
€ 68,85 |
LEE 21/3224 |
€ 1.109,76 |
LEE 21/3354 |
€ 804,57 |
15. Omdat eisers gelijk krijgen in hun primaire standpunt komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of het gelijkheidsbeginsel is geschonden, eisers’ subsidiaire standpunt.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslagen OZB met de bedragen als genoemd onder 14.
17. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en zoals ter zitting met partijen afgestemd, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in totaal voor alle zaken vast op € 2.511 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5 nu het meer dan 4 samenhangende zaken betreft), wat neerkomt op € 147,70 per eiser.
Beslissing
De rechtbank:
In de zaak LEE 21/3155
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 67,77;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3156
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 145,53;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3157
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 604,23;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3158
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 423,60;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3159
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 443,40;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3160
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 405,54;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3161
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 238,14;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3164
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 399,30;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3165
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 209,31;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3166
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 189,75;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3167
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 493,74;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3168
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 228,18;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3169
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 234,33;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3170
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 162,03;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3171
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 68,85;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3224
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 1.109,76;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
In de zaak LEE 21/3354
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag met een bedrag van € 804,57;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 147,70.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, voorzitter, en mr. F. Brekelmans en mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.