Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige verzoekt medio november 2001 de inspecteur hem een voorlopige aanslag IB 2001 van fl. 360.000 op te leggen. Als die aanslag uitblijft betaalt hij fl. 450.000 op een rekening van de belastingdienst. Op 24 januari 2002 wordt een voorlopige aanslag IB 2001 opgelegd ten bedrage van fl. 353.374 (met fl. 812 rente, die hem later als coulancerente wordt teruggegeven). Het verschil wordt aan de man terugbetaald. Eind maart doet de man de aangifte 2001 naar een inkomen uit werk en woning van 25.476 euro en een inkomen uit sparen en beleggen van 698.522 euro. Laatstgenoemd inkomen verhoogt de inspecteur tot 702.606 euro. In geschil is of het vooruitbetaalde bedrag van fl. 450.000 nog tot de rendementsgrondslag behoort. Die vraag beantwoordt het Hof bevestigend. Enerzijds omdat het inkomen uit sparen en beleggen materieel gesproken niet min of meer gelijkmatig over het gehele jaar ontstaat maar pas aan het einde van het kalenderjaar omdat het vermogen aan het einde van het jaar medebepalend is voor het inkomen uit sparen en beleggen en anderzijds omdat belastingschulden niet ten laste van dat vermogen mogen worden gebracht.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
11 november 2004
Rolnummer
03.03126
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR5893

Naar de bovenkant van de pagina