Direct naar content gaan

Samenvatting

Het box 3-vermogen van X en echtgenote Y (belanghebbenden) bedraagt per 1 januari 2021 in totaal € 462.166 en bestaat uit de volgende posten: bank- en spaartegoeden, aandelen/obligaties, overige vorderingen (via crowdfunding uitgeleend geld) en rechten op onroerende zaken (1/3 deel). De post ‘rechten op onroerende zaken’ betreft verpachte landbouwgronden.

X en Y hebben aangevoerd dat het door hen behaalde werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement zoals dat bij de aanslagen is vastgesteld.

De vergelijking tussen forfaitair rendement en werkelijk rendement moet worden gemaakt voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk en niet per vermogensbestanddeel afzonderlijk, oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Aangezien X en Y geen inzicht hebben gegeven in het rendement dat is behaald op de post ‘overige vorderingen – uitgeleend geld’ van € 70.787 en gelet op de betwisting door de Inspecteur van het door hen gestelde hierop behaalde nettorendement van 5,16% hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk behaalde rendement voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk lager is dan het forfaitair bepaalde voordeel. X en Y hebben daarmee niet aannemelijk gemaakt dat een schending van het EVRM zich heeft voorgedaan.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
30 april 2024
Rolnummer
23/2795; 23/2796
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2821
NLF-nummer
NLF 2024/1139
Aflevering
14 mei 2024
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina