Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De in Letland gevestigde vennootschap Aqua Pro heeft van 1 september 2007 tot en met 31 december 2009 in de Europese Unie fietsen ingevoerd die afkomstig waren uit Cambodja. Zij heeft deze fietsen in het kader van een distributieovereenkomst gekocht van een Duitse onderneming om ze in het vrije verkeer te kunnen brengen. Aqua Pro, die voor de aangifte van de goederen in kwestie heeft gebruikgemaakt van een certificaat van oorsprong ‘formulier A’ dat door de Cambodjaanse autoriteiten was afgegeven in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties, heeft geen douanerechten en geen btw betaald.

In 2010 heeft de belastingdienst informatie ontvangen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), waaruit bleek dat het certificaat van oorsprong dat de Cambodjaanse regering voor de betrokken goederen had afgegeven, niet aan de Unierechtelijke vereisten voldeed. Op basis van die inlichtingen heeft de belastingdienst een audit van de douanerechten en de andere door Aqua Pro verschuldigde belastingen verricht en heeft zij vastgesteld dat het certificaat ‘formulier A’ op onrechtmatige wijze was afgegeven en dat de betrokken goederen ten onrechte waren vrijgesteld van douanerechten.

De Augstākās tiesas Administratīvo lietu departaments (hoogste rechterlijke instantie te Letland) heeft het Hof van Justitie (HvJ) in deze zaak om een prejudiciële beslissing verzocht.

Het HvJ geeft aan:

  1. wanneer er sprake is van ‘boeking van invoerrechten’;
  2. wanneer een importeur zich kan beroepen op gewettigd vertrouwen;
  3. wanneer de douaneautoriteiten zelf kunnen besluiten om al dan niet over te gaan tot boeking achteraf van invoerrechten;
  4. dat de douaneautoriteiten alle controles achteraf mogen verrichten die zij nodig achten en deze gegevens mogen gebruiken om te beoordelen of er sprake is van gewettigd vertrouwen; en
  5. wanneer aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op gewettigd vertrouwen is voldaan.
Gewekt vertrouwen

In deze zaak staat centraal onder welke omstandigheden de douaneautoriteiten niet kunnen overgaan tot een boeking achteraf (uitnodiging tot betaling in Nederlandse termen) van douanerechten en btw bij invoer, vanwege een vergissing van de douaneautoriteiten in de zin van artikel 220, lid 2, onderdeel b, CDW. Of in andere bewoordingen: wanneer staat opgewekt vertrouwen in de zin van het douanerecht in de weg aan het navorderen van douanerechten en welke procedure dienen de nationale autoriteiten daarbij te volgen? De zaak gaat over een situatie ten tijde van het CDW, maar is ook actueel voor de huidige wetgeving, het DWU (Douanewetboek van de Unie), nu het DWU een vergelijkbare regeling kent als het CDW.

In totaal worden er drie hoofdvragen, onderverdeeld in negen subvragen, gesteld door de Letse rechter. Ik zal niet al deze vragen (en de antwoorden daarop) behandelen, maar concentreer mij op vraag 1b van de zaak, gelet op het mogelijke belang van de zaak voor de toepassing van het DWU.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2007-2009
Instantie
HvJ
Datum instantie
26 oktober 2017
Rolnummer
C‑407/16
ECLI
ECLI:EU:C:2017:817
NLF-nummer
NLF 2017/2793
Aflevering
30 november 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB978
bwbr-commun&artikel=220,bwbr-commun&artikel=220

Naar de bovenkant van de pagina