Belaste inkomsten voor kaakchirurg via bv’s en stichting; onterechte vergrijpboetes
Rechtbank Noord-Nederland, 11 april 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) is tot 5 januari 2019 werkzaam geweest als kaakchirurg. In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 heeft X onder meer aangegeven dat hij winst uit onderneming heeft genoten ter zake van zijn werkzaamheden als kaakchirurg.
Door een in 2020 aangevangen boekenonderzoek is de Inspecteur bekend geworden met een opgezette structuur met een stichting en bv’s. De Inspecteur heeft overboekingen naar bankrekeningen ten name van X door de bv’s en de stichting als inkomsten van X aangemerkt. Ook heeft hij overboekingen door de bv’s en stichting aan derden, waarvan hij het zakelijke karakter niet kon vaststellen, als inkomsten van X aangemerkt.
In geschil zijn in verband hiermee opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV en boetes.
Rechtbank Noord-Nederland acht sprake van een nieuw feit om na te vorderen en laat de correcties met omkering en verzwaring van de bewijslast in stand. Op aanwijzing van de Inspecteur worden de belastbare inkomens uit werk en woning voor elk jaar nog wel verminderd met € 500 wegens aftrek van kosten.
De verzuimboete (jaar 2018) is passend en geboden en wordt alleen wegens undue delay verminderd.
De vergrijpboetes worden vernietigd omdat de Inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat het aan opzet van X te wijten is dat de geldstromen niet als inkomen zijn aangegeven. Volgens de Rechtbank bestaat de mogelijkheid dat (een deel van) de geldstromen vanuit de stichting en/of de bv’s geen betrekking hadden op inkomensbestanddelen, maar op onderlinge schuldverhoudingen.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 11 april 2024 in de zaken tussen
X, uit woonplaats, eiser,
en
de inspecteur van Belastingdienst MKB/kantoor Almere, de inspecteur (gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 25 november 2022 (2015) en 22 november 2022 (2016, 2017 en 2018).
LEE 23/38 (2015)
1.1. De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 184.197.
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur eiser € 14.492 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 22.745.
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 172.947. De inspecteur heeft de belastingrentebeschikking verminderd tot een bedrag van € 13.409. De hoogte van de vergrijpboete heeft de inspecteur gehandhaafd.
LEE 23/39 (2016)
1.4. De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 414.393.
1.5. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur eiser € 20.979 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 40.866.
1.6. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 404.393. De inspecteur heeft de belastingrentebeschikking verminderd tot een bedrag van € 20.223. De hoogte van de vergrijpboete heeft de inspecteur gehandhaafd.
LEE 23/40 (2017)
1.7. De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 216.933.
1.8. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 7.445 belastingrente in rekening gebracht.
1.9. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 206.933. De inspecteur heeft de belastingrente-beschikking verminderd tot een bedrag van € 7.065.
LEE 23/41 (2018)
1.10. De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.862.
1.11. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 1.925 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 7.496 en een verzuimboete van € 5.278 opgelegd.
1.12. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.862. De inspecteur heeft de belastingrentebeschikking verminderd tot een bedrag van € 1.575. De vergrijpboete heeft de inspecteur verminderd tot een bedrag van € 7.220. De verzuimboete heeft de inspecteur gehandhaafd.
Alle zaaknummers
1.13. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.14. De rechtbank heeft de beroepen op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3].
Feiten
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en woont in de jaren 2015 tot en met 2018 samen met zijn partner [S] en hun twee kinderen.
2.1. Eiser is tot 5 januari 2019 werkzaam geweest als kaakchirurg.
2.2. Eiser heeft op 11 januari 2013 Stichting [KCF] opgericht. De naam van Stichting [KCF] is op 11 januari 2016 gewijzigd in Stichting [KCK] (hierna: de stichting). Eiser is de enige bestuurder van de stichting. De Raad van Toezicht wordt gevormd door twee commissarissen: [I] (de schoonmoeder van eiser) en [H] (de oom van de partner van eiser). Volgens de statuten heeft de stichting ten doel het leveren van verantwoorde medisch specialistische zorg op het gebied van mond-, kaak- en aangezichtschirurgie, alsmede orale implantologie. Eiser verrichtte zijn werkzaamheden als kaakchirurg namens de stichting in praktijkruimten die door [KCA] B.V. en [KCL] B.V. werden gehuurd. Daarbij maakte eiser gebruik van de inventaris die door deze B.V.’s werd geleased van BNP Paribas en van de instrumentaria van deze B.V.’s. De stichting betaalde hiervoor een vergoeding aan [KCA] B.V. en [KCL] B.V. Verder verzorgde de stichting de declaraties aan patiënten.
2.3. [S] was als assistente werkzaam in de ondernemingen van de stichting, [KCA] B.V. en [KCL] B.V. Van 8 oktober 2014 tot en met 1 oktober 2018 was zij enig aandeelhouder van [N] B.V., welke vennootschap op haar beurt tot 21 september 2018 enig aandeelhouder was van [KCA] B.V., [KCL] B.V. en [Z] B.V. Vanaf 21 september 2018 is eiser enig aandeelhouder en bestuurder van [KCA] B.V. Met ingang van 1 oktober 2018 zijn [N] B.V., [KCL] B.V. en [Z] B.V. opgeheven.
2.4. In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 heeft eiser onder meer aangegeven dat hij winst uit onderneming heeft genoten ter zake van zijn werkzaamheden als kaakchirurg. Eiser heeft in dit verband de volgende bedragen aangegeven:
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
|
Winst uit onderneming |
€ 71.424 |
€ 18.691 |
€ 20.206 |
€ 41.131 |
Af: zelfstandigenaftrek |
€ 21.840 |
€ 7.280 |
€ 7.280 |
€ 7.280 |
Af: MKB-winstvrijstelling |
€ 6.942 |
€ 1.598 |
€ 1.810 |
€ 4.740 |
Belastbare winst |
€ 42.642 |
€ 9.813 |
€ 11.116 |
€ 29.111 |
2.5. Op 8 januari 2020 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij eiser aangekondigd met als doel de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften IB/PVV 2015, 2016 en 2017 vast te stellen, alsmede het ambtshalve vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning van het jaar 2018. Daarbij heeft de inspecteur eiser onder meer verzocht om de financiële administratie, zoals auditfiles, te overleggen. Op 8 januari 2020 heeft de inspecteur ook boekenonderzoeken bij de stichting, [KCA] B.V. en [KCL] B.V. aangekondigd en de financiële administratie van deze rechtspersonen opgevraagd.
2.6. De inspecteur heeft de gevraagde administratie, ondanks herhaalde verzoeken, niet verkregen. In het kader van de boekenonderzoeken heeft de inspecteur ook informatie opgevraagd en wel verkregen van derden, te weten bankafschriften van bankrekeningen ten name van eiser, de stichting, [KCA] B.V. en [KCL] B.V. De inspecteur heeft de boekenonderzoeken vervolgens uitsluitend verricht aan de hand van de verkregen bankafschriften. In zijn rapport van het boekenonderzoek bij eiser van 23 maart 2021 heeft de inspecteur onder meer het volgende geschreven:
Indien er geen sprake is van een dienstbetrekking, en er dus geen sprake is van belastbaar loon, ben ik subsidiair van mening dat dat de onttrekkingen uit het vermogen van Stichting [KCK], [KCA] BV en [KCL] BV aangemerkt dienen te worden als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
In de jaren 2015 tot en met 2018 betreffen het de volgende onttrekkingen uit het vermogen van Stichting [KCK]. [KCA] BV en [KCL] BV door [X]:
Looninkomsten |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
Stichting [KCK] |
72.972 |
420.894 |
215.126 |
93.099 |
[KCA] BV |
81.777 |
2.501 |
33 |
863 |
[KCL] BV |
39.528 |
852 |
434 |
0 |
Totaal vermeld in (gecorrigeerde) aangiften: |
194.277 |
424.247 |
215.593 |
93.962 |
Winst uit onderneming |
42.642 |
151.803 |
11.116 |
29.111 |
Resultaat overige werkzaamheden |
0 |
0 |
0 |
1.684 |
Correctie |
151.635 |
272.444 |
204.477 |
63.167 |
- 2015 meer inkomen uit werk en woning € 151.635
- 2016 meer inkomen uit werk en woning € 272.444
- 2017 meer inkomen uit werk en woning € 204.477
- 2018 meer inkomen uit werk en woning € 63.167
3.2.5 Privégebruik auto
De auto van Stichting [KCK] wordt met ingang van 29 december 2015 mede voor privédoeleinden aan de heer [X] ter beschikking gesteld. Het betreft de volgende auto:
Merk : Volvo
Type : XC 90 T8 Twin Engine
Bouwjaar : 2015
Kenteken : [kenteken]
Catalogusprijs : € 90.575 (inclusief OB en BPM)
Volgens de gegeven van de Rijksdienst voor Wegverkeer betreft het een auto met een CO2 uitstoot van 49 gr per kilometer. Voor auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan 0, maar niet meer dan 50 gram per kilometer, hangt het bijtellingspercentage of van de datum le toelating. Voor auto’s welke zijn toegelaten in het jaar 2015 bedraagt de bijtelling in verband met het privégebruik 7% gedurende 60 maanden. De termijn van 60 maanden start op de 1e dag van de maand die volgt op de maand waarin de 1e tenaamstelling valt.
PG auto |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
cataloguswaarde |
90.575 |
90.575 |
90.575 |
90.575 |
bijtelling 7%: uitstoot < 50 gr per km |
52 |
6.340 |
6.340 |
6.340 |
vermeld in gecorrigeerde aangifte |
0 |
6.343 |
0 |
6.343 |
correctie |
52 |
-3 |
6.340 |
-3 |
- 2015 meer inkomen uit werk en woning/ PG auto € 53
- 2016 minder inkomen uit werk en woning / PG auto € 3
- 2017 meer inkomen uit werk en woning/ PG auto € 6.340
- 2018 minder inkomen uit werk en woning / PG auto € 3
4 Recapitulatie Correcties4.1
Inkomen uit werk en woning (box 1)
Het verzamelinkomen wordt na de hiervoor genoemde correctie als volgt vastgesteld:
aangifte IB |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
Aangegeven/ gecorrigeerd en vastgesteld inkomen uit werk en woning Box 1 voor PGA |
32.510 |
141.952 |
6.116 |
25.255 |
correctie 1: inkomsten uit werk en woning |
151.635 |
272.444 |
204.477 |
63.167 |
correctie 2: PG auto |
52 |
-3 |
6.340 |
-3 |
Gecorrigeerd en nader vastgesteld inkomen uit werk en woning Box 1 voor PGA |
184.197 |
414.393 |
216.933 |
88.419 |
Persoonsgebonden aftrek Box 1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Gecorrigeerd en nader vastgesteld inkomen uit werk en woning Box 1 na PGA |
184.197 |
414.393 |
216.933 |
88.419” |
2.7. De inspecteur heeft conform de in het rapport vermelde correcties (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd voor de jaren 2015 tot en met 2018. Daarbij heeft de inspecteur ook vergrijp- en verzuimboeten opgelegd.
2.8. De inspecteur heeft in het verweerschrift een berekening gemaakt van de verschuldigde IB/PVV die volgt uit de ingediende aangiften IB/PVV 2016 tot en met 2018 en de verschuldigde IB/PVV zoals die is vastgesteld bij de uitspraken op de bezwaarschriften. De berekening van de inspecteur luidt als volgt:
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
|
Volgens aangifte |
€ -873 |
€ - |
€ - |
€ 9.449 |
Na uitspraak |
€ 80.602 |
€ 201.360 |
€ 99.041 |
€ 24.148 |
Verschil absoluut |
€ 81.475 |
€ 201.360 |
€ 99.041 |
€ 14.669 |
Verschil relatief |
100% |
100% |
100% |
100% |
Beoordeling door de rechtbank
Vooraf over de verzuimboete 2016
3. Eiser heeft voor het eerst in zijn aanvulling op de beroepschriften van 9 januari 2023 geschreven dat hij het oneens is met de opgelegde verzuimboete bij de primitieve aanslag IB/PVV 2016. Eiser heeft bij deze aanvulling op de beroepschriften een uitspraak op bezwaar van 22 november 2022 overgelegd die betrekking heeft op het bezwaarschrift dat eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 heeft ingediend. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanslag IB/PVV 2016 en de verzuimboete onderdeel uitmaken van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en dat hij daarom alleen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2016.
4. De rechtbank constateert dat tot de bijlagen bij het verweerschrift een uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2022 behoort die de inspecteur heeft gedaan naar aanleiding van eisers bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2016 en de verzuimboete. De inspecteur heeft dus een aparte uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot deze aanslag en boetebeschikking. Als eiser tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag en/of de verzuimboetebeschikking 2016 beroep had willen instellen, dan had hij dat apart moeten doen, omdat het een aparte uitspraak is. Dit heeft eiser echter niet gedaan. Hij heeft – zoals ter zitting door hem is bevestigd – alleen beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag en de vergrijpboete 2016. Omdat eiser geen (apart) beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag en de verzuimboetebeschikking 2016, kan de rechtbank geen oordeel vellen over de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2016.
5. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat – indien en voor zover de aanvulling van 9 januari 2023 op de beroepschriften aangemerkt kan worden als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag en verzuimboetebeschikking 2016 – dit beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend, omdat de betreffende uitspraak op bezwaar dateert van 21 oktober 2022. Gesteld noch gebleken is dat deze uitspraak op een latere datum is verzonden en tevens niet dat sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt of de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2018, de belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2018 terecht en niet naar te hoge bedragen opgelegd. De rechtbank zal de belastbare inkomens uit werk en woning echter nog wel verminderen, omdat de inspecteur in het verweerschrift heeft geschreven dat voor alle jaren een bedrag van € 500 in mindering moet komen op de belastbare inkomens uit werk en woning. De rechtbank komt hier later op terug. De rechtbank is verder van oordeel dat alle vergrijpboeten ten onrechte zijn opgelegd. De verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2018 is wel terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De rechtbank moet over de volgende geschilpunten een beslissing nemen:
- Is sprake van een nieuw feit met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016?
- Is sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangiften?
- Heeft eiser in de onderhavige jaren ter zake van de door hem verrichte werkzaamheden als kaakchirurg winst uit onderneming genoten of loon uit dienstbetrekking?
- Als er aanleiding is tot correctie van de opgelegde aanslagen dan wel ingediende aangiften, wat is dan de hoogte van die correcties?
Is sprake is van een nieuw feit met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016?
9. Eiser stelt dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit, zodat hij geen navorderingsaanslagen mocht opleggen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek geen nieuwe feiten bevat. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bevindingen tijdens het boekenonderzoek de nieuwe feiten vormen voor het opleggen van de navorderingsaanslagen. Aanvullend daarop heeft hij ter zitting verklaard dat hij pas in de loop van 2020, na het ontvangen van de opgevraagde bankrekeninggegevens, bekend is geworden met het feit dat er sprake was van een structuur met een stichting. Die structuur was niet eerder bekend bij de Belastingdienst.
10. De rechtbank overweegt dat de inspecteur op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) te weinig geheven belasting kan navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit kan geen grond voor navordering opleveren als dit feit de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, rust op de inspecteur.
11. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt de inspecteur over een nieuw feit, omdat hij de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2016 heeft opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek in 2020. De bevindingen op basis van het onderzoek naar de opgevraagde bankrekeninggegevens en het niet overleggen van de financiële administratie vormden de aanleiding voor de uiteindelijke conclusie dat de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 tot te lage bedragen waren vastgesteld. Deze bevindingen zijn naar het oordeel van de rechtbank geen feiten die de inspecteur bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, zodat de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2016 mocht opleggen.
Is sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangiften?
12. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR wordt het beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
13. De rechtbank overweegt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat (i) sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat (ii) het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit kader slechts dan in aanmerking genomen indien (iii) de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.
14. De inspecteur stelt dat eiser voor alle jaren de vereiste aangiften niet heeft gedaan omdat hij (onder meer) ten onrechte aftrekposten in aanmerking heeft genomen in verband met winst uit onderneming. Volgens de inspecteur heeft eiser geen recht op deze aftrekposten omdat, zo er al sprake zou zijn van winst uit onderneming, deze kosten zijn gemaakt door de B.V.’s dan wel door de stichting, en niet door eiser.
15. De rechtbank constateert dat eiser in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 tot en met 2018 winst uit onderneming heeft aangegeven. Elke aangifte bevat een balans en winst- en verliesrekening, waarin eiser in de rubrieken “675 Afschrijvingen” en “678 Overige bedrijfskosten” bedragen ter zake van afschrijving en kosten heeft aangeven. Per jaar gaat het om de volgende bedragen:
2015 |
|
675 Afschrijvingen |
|
Afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen |
€ 26.829 |
678 Overige bedrijfskosten |
|
Auto en transportkosten |
€ 8.626 |
Andere kosten |
€ 43.367 |
Som van de bedrijfslasten |
€ 78.822 |
2016 |
|
675 Afschrijvingen |
|
Afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen |
€ 21.219 |
678 Overige bedrijfskosten |
|
Auto en transportkosten |
€ 8.448 |
Andere kosten |
€ 29.267 |
Som van de bedrijfslasten |
€ 58.934 |
2017 |
|
675 Afschrijvingen |
|
Afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen |
€ 15.908 |
678 Overige bedrijfskosten |
|
Auto en transportkosten |
€ 6.405 |
Andere kosten |
€ 12.778 |
Som van de bedrijfslasten |
€ 35.091 |
2018 |
|
675 Afschrijvingen |
|
Afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen |
nihil |
678 Overige bedrijfskosten |
|
Auto en transportkosten |
€ 3.817 |
Andere kosten |
€ 15.828 |
Som van de bedrijfslasten |
€ 19.645 |
16. De inspecteur heeft, uitgaande van de correcties op de aangiften zoals die na uitspraken op bezwaar in stand zijn gebleven (zie 2.8) geconcludeerd dat de bedragen van de verschuldigde IB/PVV op basis van de gedane aangiften zowel in absolute als relatieve zin te laag zijn geweest. De rechtbank overweegt dat, hoewel de hiervoor bij 15. Vermelde bedragen lager zijn dan de totale correcties waarvan de inspecteur is uitgegaan, ten opzichte van de gedane aangiften nog steeds sprake is van absoluut en relatieve bedragen aan verschuldigde belasting die niet zijn geheven als gevolg van ten onrechte opgevoerde kosten en afschrijvingen. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
17. De rechtbank acht ten eerste niet aannemelijk dat de bij 15. Vermelde kosten en afschrijvingen op eiser hebben gedrukt. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij in de onderhavige jaren werkzaamheden als zelfstandig kaakchirurg heeft verricht, waarbij de stichting onder andere de declaraties van zijn verrichtingen aan de patiënten verzorgde. Verder staat vast dat eiser zijn werkzaamheden als kaakchirurg verrichtte in de praktijkruimten van de B.V.’s. De stichting betaalde voor dit gebruik een vergoeding aan de B.V.’s. Eiser heeft daarbij gebruik gemaakt van de inventaris die door de B.V.’s werd geleased van BNP Paribas. Ook gebruikte hij de instrumentaria van de B.V.’s. De instrumentaria had hij, zo verklaarde hij op de zitting, weliswaar zelf gekocht, maar die aankopen betaalden de B.V.’s weer aan hem terug. Vandaar, zo stelde hij, dat hij bedragen van de B.V.’s had ontvange’. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser in zijn hoedanigheid van kaakchirurg – nog daargelaten de vraag of ten aanzien van de daarmee gegenereerde inkomsten sprake is van winst uit onderneming – geen bedrijfsmiddelen had waarop hij kon afschrijven, omdat deze door de B.V.’s werden geleased, dan wel door de B.V.’s waren gefinancierd met een lening. Vast staat ook dat de stichting voor het gebruik van de inventaris en de instrumentaria door eiser een vergoeding betaalde aan de B.V.’s. Het is dus onaannemelijk dat eiser de door hem aangegeven kosten en afschrijvingen heeft gemaakt en/of gedragen. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser inzake de gestelde kosten geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij die kosten heeft gemaakt en bovendien ter zitting tegenstrijdig heeft verklaard over de financiering van de bedrijfsmiddelen.
18. De rechtbank komt op grond van wat hiervoor bij 16. En 17. Is overwogen tot de conclusie dat sprake is van gebreken in de aangiften, te weten ten onrechte opgevoerde kosten en afschrijvingen, die ertoe leiden dat de volgens die aangiften verschuldigde belasting relatief en absoluut lager is dan de werkelijke verschuldigde belasting. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, onder de in die overwegingen geschetste omstandigheden, bovendien niet anders zijn dan dat eiser dit ten tijde van de indiening van de aangiften wist, althans zich daarvan bewust moest zijn. Eiser was immers bestuurder van de stichting en verrichtte alle administratieve werkzaamheden voor de stichting en de B.V.’s. Op grond van het bij 13. Vermelde toetsingskader heeft dit tot gevolg dat de bewijslast voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 moet worden omgekeerd en verzwaard.
Redelijke schatting
19. De omkering en verzwaring van de bewijslast laten onverlet dat de inspecteur bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen moet uitgaan van een redelijke schatting van het inkomen van eiser.
20. De inspecteur heeft bij het maken van de redelijke schattingen voor de jaren 2015 tot en met 2018 de op grond van artikel 53 en artikel 47 van de AWR opgevraagde bankafschriften van eiser, de stichting en de B.V.’s als uitgangspunt genomen. De inspecteur heeft daarbij overboekingen naar bankrekeningen ten name van eiser door de B.V.’s en de stichting als inkomsten van eiser aangemerkt. Daarnaast heeft hij overboekingen door de B.V.’s en stichting aan derden, waarvan hij het zakelijke karakter niet kon vaststellen, ook meegenomen in de redelijke schatting. Het gaat daarbij onder meer om overboekingen aan de ex-echtgenote van eiser en aan twee met name genoemde derden die een vordering op eiser hadden. In het rapport van het boekenonderzoek is door de inspecteur toegelicht hoe de hieruit voortvloeiende berekening van het inkomen van eiser exact tot stand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in redelijkheid mocht uitgaan van deze geldstromen. Er waren immers geen aangiften Vpb en/of jaarstukken van de B.V.’s en de stichting en eiser heeft bovendien, ook na meerdere verzoeken daartoe, geen eigen administratie overgelegd. Indien en voor zover eiser met betrekking tot bepaalde door de B.V.’s en de stichting gedane overboekingen het zakelijke karakter daarvan aannemelijk heeft kunnen maken, heeft de inspecteur daarmee bij zijn schattingen alsnog rekening gehouden. De schatting van de inspecteur van de inkomens voor de jaren 2015 tot en met 2018 acht de rechtbank daarom redelijk.
21. Vanwege de omkering en de verzwaring van de bewijslast zal de rechtbank de (navorderings)aanslagen voor de jaren 2015 tot en met 2018, zoals die zijn komen te luiden na het doen van de uitspraken op bezwaar, in stand laten, tenzij eiser overtuigend aantoont dat en in hoeverre deze onjuist zijn. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank in deze (verzwaarde) bewijslast niet geslaagd.
22. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat de overboekingen van de bankrekeningen ten name van de B.V.’s op zijn privébankrekening de terugbetalingen van leningen betreffen, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze met bewijsstukken onderbouwd. Ook wat betreft de aard van de inkomsten heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat sprake was van winst uit onderneming, met name heeft eiser niet aangetoond dat hij ondernemersrisico’s zou hebben gelopen. De rechtbank wijst er daarbij op dat alleen de stichting facturen aan de patiënten uitreikte en eiser niet. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat hij investeringen heeft gedaan en/of andere kosten heeft gemaakt; hij verrichtte zijn activiteiten in de door de stichting van de B.V.’s gehuurde ruimte waar zich alle benodigde voorzieningen bevonden. De rechtbank betrekt daarbij in haar overwegingen dat eiser ook in beroep geen administratie en/of geldleenovereenkomsten heeft overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. Bij gebreke aan dergelijke bewijsstukken heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van te hoge (navorderings)aanslagen, laat staan dat hij dat overtuigend heeft aangetoond. Voor zover eiser heeft beoogd een beroep op in rechte te honoreren vertrouwen te doen, slaagt dit beroep niet. Eiser heeft gesteld dat hij met betrekking tot de aangiften IB/PVV 2013 in 2016 vragen van de inspecteur heeft beantwoord inzake zijn onderneming, terwijl hij in 2013 op dezelfde wijze praktijk voerde als in de jaren 2015 tot en met 2018. Deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen vertrouwen hebben opgewekt, reeds omdat gesteld, noch gebleken is dat de inspecteur vóór het in 2020 aangevangen boekenonderzoek bekend was met de opgezette structuur met de stichting en de B.V.’s.
23. In het verweerschrift heeft de inspecteur geschreven dat de belastbare inkomens uit werk en woning voor elk jaar nog moeten worden verminderd met € 500 wegens aftrek van kosten. Omdat deze aftrek in de bezwaarfase door de inspecteur is toegezegd zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. De beroepen zijn in zoverre gegrond en de rechtbank zal de belastbare inkomens uit werk en woning voor alle jaren verminderen met € 500.
Verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2018
24. De rechtbank overweegt dat aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete kan worden opgelegd van ten hoogste € 5.278. Een verzuimboete ter hoogte van het wettelijk maximum kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een belastingplichtige stelselmatig in verzuim is.
25. Op grond van de gedingstukken staat vast dat eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2018 en dat hij niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn (vóór 26 juli 2019) aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat de inspecteur aan eiser een verzuimboete mocht opleggen. Verder staat vast dat eiser ten tijde van de indiening van de aangifte IB/PVV 2018 op 4 januari 2021 reeds negen keer eerder niet tijdig aangifte IB/PVV heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een stelselmatig aangifteverzuim. De verzuimboete van € 5.278 is dan ook terecht aan eiser opgelegd.
26. De rechtbank acht de verzuimboete ook passend en geboden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen feiten of omstandigheden (daaronder begrepen de afwezigheid van alle schuld) zijn gesteld of gebleken op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd.
27. Wel vormt de duur van de procedure voor de rechtbank ambtshalve aanleiding tot matiging van de verzuimboete, omdat de redelijke termijn wordt overschreden. De rechtbank constateert dat 9 september 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat tijdstip de boete is opgenomen op het aanslagbiljet IB/PVV 2018. De rechtbank doet uitspraak op 11 april 2024. Sinds de aankondiging van de boete zijn dan (afgerond) 32 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met acht maanden. De rechtbank matigt de verzuimboete daarom met 10% tot een bedrag € 4.750.
Vergrijpboeten bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2018
28. De inspecteur heeft op grond van artikel 67e (2015 en 2016) respectievelijk 67d (2018) van de AWR vergrijpboeten opgelegd omdat het volgens de inspecteur aan het opzet van eiser is te wijten is dat te weinig belasting is geheven.
29. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van de inspecteur ligt om die feiten en omstandigheden overtuigend aan te tonen op grond waarvan de aanwezigheid van de bestanddelen van de beboetbare feiten kunnen worden aangenomen.
30. De inspecteur stelt – zakelijk weergegeven – dat eiser wist dat het geheel van geldstromen van de stichting en B.V.’s naar hem belastbaar inkomen vormden en dat hij wist dat te weinig belasting zou worden geheven door die geldstromen niet als inkomen aan te geven. Subsidiair stelt de inspecteur ten aanzien van de vergrijpboeten 2015 en 2016 dat sprake is van grove schuld.
31. Uit wat hiervoor bij 19. tot en met 22. is overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat in het kader van de redelijke schatting de geldstromen vanuit de stichting en de B.V.’s als inkomen kunnen worden beschouwd. Voor opzet ter zake van het opleggen van de vergrijpboeten is echter vereist dat eiser ten tijde van de indiening van de aangiften wist dat die (niet aangegeven) geldstromen tot zijn belastbaar inkomen behoorden. De bewijslast hiervoor ligt bij de inspecteur, die dat overtuigend moet aantonen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur daarin niet geslaagd. Voor de aanwezigheid van opzet is onvoldoende dat eiser als bestuurder van de stichting op de hoogte was van alle geldstromen, omdat daaruit nog niet volgt dat die geldstromen belastbaar inkomen vormden en evenmin dat eiser wist dat deze tot zijn belastbaar inkomen behoorden. Dit geldt des te meer nu eiser onweersproken heeft gesteld dat hij, in verband met privé belastingschulden, privégelden had gestald op een beleggingsrekening van de stichting en dat hij daarmee privéschulden heeft voldaan. Deze storting vanuit privé zou afkomstig zijn van een Luxemburgse bankrekening die eiser en zijn ex-echtgenote in het verleden aanhielden en waarvan zij het saldo op enig moment bij de Belastingdienst hebben gemeld. Dat laatste is door de inspecteur op de zitting erkend. De rechtbank leidt daaruit af dat de mogelijkheid bestaat dat (een deel van) de geldstromen vanuit de stichting en/of de B.V.’s geen betrekking had op inkomensbestanddelen, maar op onderlinge schuldverhoudingen. De conclusie is daarom dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat het aan het opzet van eiser te wijten is dat de geldstromen niet als inkomen zijn aangegeven.
32. Subsidiair stelt de inspecteur met betrekking tot de vergrijpboeten die zijn opgelegd voor 2015 en 2016 dat sprake is van grove schuld. Ook de bewijslast voor de aanwezigheid van grove schuld ligt bij de inspecteur, die dat overtuigend moet aantonen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur daar niet in geslaagd op dezelfde gronden zoals vermeld bij rechtsoverweging 31.
33. Uit het voorgaande volgt dat dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat het aan opzet of grove schuld van eiser te wijten is dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank zal alle vergrijpboeten daarom vernietigen.
Conclusie en gevolgen
34. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar.
LEE 23/38 (2015)
35. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 172.447 (€ 172.947 -/- € 500). De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete.
LEE 23/39 (2016
36. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 403.893 (€ 404.393 -/- € 500). De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete.
LEE 23/40 (2017
37. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 206.433 (€ 206.993 -/- € 500). De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
LEE 23/41 (2018)
38. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.362 (€ 63.862 -/- € 500). De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete en vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 4.750.
Griffierecht en proceskosten
39. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
LEE 23/38 (2015)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 172.447;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de vergrijpboete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
LEE 23/39 (2016)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 tot een navorderingsaanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 403.893;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de vergrijpboete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
LEE 23/40 (2017)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 206.433;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
LEE 23/41 (2018)
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.362;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de vergrijpboete;
- vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 4.750;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. S.R. Swaters, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
Metadata
Formeel belastingrecht