Direct naar content gaan

Samenvatting

X (verzoekster) heeft cassatieberoep ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 19/00522. Zij heeft onder meer wraking verzocht van de leden van de wrakingskamer. Dit verzoek berust uitsluitend op de premisse dat deze kamer het verzoek van X om de behandeling van haar wrakingsverzoek in de hoofdzaak opnieuw uit te stellen, zal afwijzen. Dit is geen wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 8:15 Awb. Om die reden houdt de wrakingskamer het verzoek buiten behandeling en wordt het niet in handen gesteld van een andere wrakingskamer.

De verzoeken tot wraking van de rolraadsheer en de (waarnemend) griffier van de belastingkamer worden niet-ontvankelijk verklaard.

Het verzoek tot wraking van de drie raadsheren in de zaak met nummer 19/00522 wordt afgewezen. Hetgeen X heeft aangedragen, rechtvaardigt niet de vrees dat de gewraakte raadsheren jegens haar vooringenomen zijn. De enkele omstandigheid dat raadsheren regelmatig in eenzelfde samenstelling oordelen dat een cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, kan geen grond zijn voor een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid tegenover een procespartij.

Gelet op de stapeling van wrakingsverzoeken en het oneigenlijk gebruikmaken van de mogelijkheid tot wraking zoals door X is gedaan met het indienen van een tweede verzoek, acht de Hoge Raad redenen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:18, lid 4, Awb. De Hoge Raad bepaalt dan ook dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaak met nummer 19/00522 niet in behandeling zal worden genomen.

Ik heb er geen uitvoerig onderzoek naar gedaan, maar ik heb de stellige indruk dat rechtzoekenden steeds vaker het instrument van wraking gebruiken. Dit commentaar behandelt twee recente arresten van de Hoge Raad over dit onderwerp.

Net als voor het overige bestuursrecht is voor het belastingrecht wraking geregeld in artikel 8:15 e.v. Awb. In artikel 8:15 Awb is opgenomen dat feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, grond voor wraking kunnen zijn. In beide arresten herhaalt de Hoge Raad de overweging dat een rechter uit hoofde van zijn functie moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Een rechtzoekende moet dus komen met uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij ten opzichte van degene die om wraking verzoekt vooringenomen is of dat de vrees voor die vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. De lat ligt dus vrij hoog, vandaar dat een verzoek tot wraking zelden tot succes leidt.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2019
Instantie
HR
Datum instantie
20 december 2019
Rolnummer
19/04515
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:2038
Auteur(s)
mr. J.M. van der Vegt
Hof Den Bosch
NLF-nummer
NLF 2020/0165
Aflevering
16 januari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB2991
bwbr0005537&artikel=8:15,bwbr0005537&artikel=8:15,bwbr0005537&artikel=8:18&lid=4,bwbr0005537&artikel=8:18&lid=4,bwbr0005537&artikel=8:18&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina