Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft verzocht om middeling van IB/PVV over de jaren 2016 tot en met 2018. De Inspecteur is aan dat verzoek tegemoetgekomen. Dat was voorbarig omdat de aanslagen over die jaren nog niet onherroepelijk vaststaan.

In geschil is of het bezwaar van X tegen de aan hem afgegeven middelingsbeschikking terecht is afgewezen.

X bepleit in feite vernietiging van de middelingsbeschikking omdat, zo begrijpt Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hij de mogelijkheid wil hebben om als de aanslagen daarvoor aanleiding geven zodra zij onherroepelijk zijn, te verzoeken om de beschikking op een hoger bedrag vast te stellen. Hij bepleit op dit moment geen hoger bedrag aan ‘middelingsvoordeel’.

Deze beroepsgrond kan, wat daar ook van zij, niet slagen omdat X dan feitelijk slechter af zou zijn door het instellen van beroep (het verbod van reformatio in peius). Het reeds toegekende bedrag zal dan namelijk moeten worden terugbetaald. Daarom verklaart de Rechtbank het beroep ongegrond.

De Inspecteur heeft overigens zowel in de uitspraak op bezwaar als ter zitting bij de Rechtbank toegezegd dat wanneer de aanslagen IB/PVV voor de betreffende jaren onherroepelijk vaststaan en aanleiding geven voor een aanvullende teruggave – dus in het voordeel van X – hij die teruggave ambtshalve zal verlenen.

X heeft geen (positief) financieel belang bij de procedure. De Rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016-2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
18 juli 2024
Rolnummer
22/1744
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4976
NLF-nummer
NLF 2024/1859
Aflevering
13 augustus 2024
bwbr0011353&artikel=3.154,bwbr0011353&artikel=3.154

Naar de bovenkant van de pagina