Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting terecht niet verleend
Hof Den Bosch, 27 maart 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) was in dienstbetrekking bij een Nederlandse bv van 7 december 2014 tot en met 5 december 2015. Hij verrichtte werkzaamheden aan boord van schepen in het Noordzeegebied.
X had een huurcontract afgesloten voor een woning in Spanje voor de periode van 1 december 2014 tot 1 november 2015. Hij is voorts eigenaar van een woning in Nederland. Vanaf 22 oktober 2015 stond X weer op dit adres in Nederland ingeschreven.
X heeft in de aangifte IB/PVV 2015 verzocht om een ‘aftrek elders belast’ van € 47.622. De Inspecteur heeft de aftrek niet verleend en dat acht Hof Den Bosch terecht.
X heeft weliswaar gesteld dat hij in Spanje heeft gewoond, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in Spanje was onderworpen aan belastingheffing. Daar komt bij dat de Inspecteur in hoger beroep gemotiveerd heeft betoogd dat X naar regels van Spaans belastingrecht, gelet op het aantal dagen dat X in 2015 in Nederland verbleef, waarschijnlijk niet als inwoner van Spanje kan worden aangemerkt. X heeft daar niet meer op gereageerd.
Het Hof concludeert dat X in 2015 alleen in Nederland als inwoner onderworpen was aan belastingheffing, zodat terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het verdrag is verleend.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats (Portugal), hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 mei 2022, nummer BRE21/13, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.
1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is, zonder bericht, niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 januari 2024 aan zijn gemachtigde [gemachtigde] op het adres [adres 1] , [postcode] in [plaats 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het hof, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 22 januari 2024 op genoemd adres is uitgereikt, is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende was in dienst bij [A BV] van 7 december 2014 tot en met 5 december 2015. Hij verrichtte werkzaamheden aan boord van schepen in het Noordzeegebied.
2.2. Belanghebbende had een huurcontract afgesloten voor een woning in [plaats 2] (Spanje) voor de periode van 1 december 2014 tot 1 november 2015.
2.3. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan het [adres 2] in [plaats 1] . Vanaf 22 oktober 2015 stond belanghebbende weer op dit adres in Nederland ingeschreven.
2.4. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een inkomen uit werk en woning van € 36.598, bestaande uit het loon van € 47.622, inkomsten uit eigen woning van -/- € 10.946 en een aftrek voor uitgaven voor inkomensvoorzieningen van € 78. Verder heeft belanghebbende verzocht om een ‘aftrek elders belast’ van € 47.622.
2.5. In afwijking van de aangifte heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.852. De inspecteur heeft geen ‘aftrek elders belast’ verleend en heeft de inkomsten uit eigen woning vastgesteld op -/- € 1.692.
2.6. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft de inkomsten uit eigen woning vastgesteld op -/- € 1.934. Voor het overige heeft de rechtbank de aanslag in stand gelaten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende is vastgesteld op € 45.610 en de beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het Verdragrecht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot toekenning van het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 47.622. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Belanghebbende voert aan dat hij voor de periode van 1 januari 2015 tot 22 oktober 2015 recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, omdat hij in die periode in Spanje woonde.
4.2. Op grond van de artikelen 1.1 en 2.1 Wet inkomstenbelasting 2001 is een natuurlijk persoon die in Nederland woont binnenlands belastingplichtige. De vraag waar iemand woont, moet op grond van artikel 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen naar de omstandigheden worden beoordeeld. De bepaling van de fiscale woonplaats moet aan de hand van de feitelijke omstandigheden worden bepaald. Dit betekent dat niet het civiele recht en formele criteria, zoals inschrijvingen in gemeentelijke registers, beslissend zijn, maar de materiële werkelijkheid. Er is sprake van een woonplaats in Nederland als alle omstandigheden van het geval erop wijzen dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die band hoeft niet sterker te zijn dan met enig ander land.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de woonplaats van belanghebbende in Nederland was in de periode van 22 oktober 2015 tot en met 31 december 2015. Vast staat dat belanghebbende de Nederlandse nationaliteit en een Nederlandse bankrekening heeft, en dat hij heel 2015 in Nederland over een woning in eigendom heeft beschikt. Verder heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam was in Nederland, voor een Nederlandse werkgever. Uitgaande van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat belanghebbende in 2015 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft gehad. Dit betekent dat de inspecteur belanghebbende terecht als binnenlands belastingplichtige heeft aangemerkt, zodat belanghebbende in Nederland in de belastingheffing wordt betrokken naar zijn wereldinkomen.
4.4. Op grond van artikel 4, lid 1, van het Verdrag betekent de uitdrukking “inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Lid 3 bevat regels voor het geval dat een natuurlijk persoon als inwoner van beide Staten kan worden aangemerkt (tiebreakbepaling).
4.5. Aangezien belanghebbende, zoals hiervoor is geoordeeld, naar Nederlands nationaal recht in 2015 als inwoner moet worden beschouwd, moet hij worden aangemerkt als inwoner van Nederland voor de toepassing van artikel 4, lid 1, van het Verdrag.
4.6. Het hof stelt voorop dat nu belanghebbende een beroep op het Verdrag doet, hij de bewijslast heeft aannemelijk te maken dat hij in de periode 1 januari 2015 tot 22 oktober 2015 inwoner van Spanje in de zin van het Verdrag was. Daarvoor dient eerst te worden beoordeeld of belanghebbende in Spanje is onderworpen aan belastingheffing.
4.7. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn bewijslast. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat hij in Spanje heeft gewoond, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in Spanje was onderworpen aan belastingheffing. Belanghebbende heeft daartoe slechts het huurcontract van de woning in [plaats 2] en, zonder verdere uitleg, een door de Spaanse autoriteiten afgegeven zogenoemd “NIEnummer” overgelegd. Daar komt bij dat de inspecteur in hoger beroep gemotiveerd heeft betoogd dat belanghebbende naar regels van Spaans belastingrecht, gelet op het aantal dagen dat belanghebbende in 2015 in Nederland verbleef, waarschijnlijk niet als inwoner van Spanje kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft daar niet meer op gereageerd.
4.8. Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat belanghebbende in 2015 alleen in Nederland als inwoner onderworpen was aan belastingheffing, zodat terecht geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het Verdrag is verleend.
Tussenconclusie
4.9. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, J.M. van der Vegt en J.A. den Braber-Riemens, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Metadata
Inkomstenbelasting