Premies AOV niet aftrekbaar; geen toegelaten buitenlandse verzekeraar
Rechtbank Noord-Nederland, 27 juli 2023
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft via A (bv) een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) afgesloten. A heeft deze verzekering ondergebracht bij Y (Ltd.), gevestigd in Guernsey.
Op de verzekeringsovereenkomst is het recht van het baljuwschap van Guernsey van toepassing. Guernsey is geen onderdeel van de EU. De Inspecteur heeft de aftrek van de betaalde premies niet toegestaan voor de IB, omdat Y geen toegelaten buitenlandse verzekeraar is in de zin van artikel 3.126 Wet IB 2001. Rechtbank Noord-Nederland bevestigt het standpunt van de Inspecteur. X heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die wijzen op het tegendeel.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 juli 2023 in de zaken tussen
eiser, uit woonplaats, eiser (gemachtigde: H. Menger),
en
de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Arnhem (gemachtigde: naam gemachtigde).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 5 augustus 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan eiser voor de jaren 2016 tot en met 2018 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.446 voor 2016, € 74.616 voor 2017 en € 76.628 voor 2018. Voor het jaar 2019 heeft de inspecteur aan eiser een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 83.680.
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2016 tot en met 2018 en de aanslag IB/PVV 2019 gehandhaafd.
1.3. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [naam] .
Feiten
2.1. Eiser heeft via [X] B.V. een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) afgesloten. [X] B.V. heeft deze verzekering ondergebracht bij [Y] Limited ( [Y] ), gevestigd in Guernsey.
2.2. Op de verzekeringsovereenkomst is het recht van het baljuwschap van Guernsey van toepassing. Guernsey is geen onderdeel van de EU.
2.3. In de polisvoorwaarden voor 2016-2019 staat onder meer het volgende:
2.4. Bij de polisvoorwaarden behoort een Cover Note. Op de eerste pagina van de Cover Note staat:
2.5. Bij de stukken zit een e-mail van 31 mei 2021 van [naam] van [X] B.V. aan eiser, waarin hij schrijft: “Omdat de buitenlandse verzekeraar, [Y] Limited, niet de betaalde premiegegevens heeft aangeleverd aan de Belastingdienst, adviseren wij om een kopie van uw polis met de verzekeringsvoorwaarden aan de Belastingdienst te zenden. Conform uw verzoek doen wij deze hierbij toekomen. ”
2.6. In een e-mail van 14 februari 2022 van Jan [naam] van [X] B.V. aan de Belastingdienst staat onder meer:
2.7. Eiser heeft in de jaren 2016 tot en met 2019 premies betaald voor de AOV. Het deel van de premies dat zag op de verzekerde rente heeft eiser bij zijn aangifte IB/PVV afgetrokken als betaalde premies voor inkomensvoorzieningen. Voor de jaren 2016 tot en met 2018 gaat het om een bedrag van € 2.228 per jaar en voor het jaar 2019 om € 2.725.
2.8. De inspecteur heeft eisers aangifte IB/PVV voor 2019 gecontroleerd. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur vragen gesteld over de AOV.
2.9. De inspecteur is vervolgens bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019 afgeweken van de aangifte en heeft de onder 2.7. genoemde aftrek niet toegelaten.
2.10. Voor de jaren 2016 tot en met 2018 heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. De inspecteur heeft daarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning voor alle jaren gecorrigeerd met het bedrag van de in aftrek gebrachte premie (zie 2.7.).
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 tot en met 2019 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. In het bijzonder beoordeelt de rechtbank de vraag of eiser recht heeft op aftrek in box 1 van de door hem betaalde premies voor een AOV.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen recht heeft op deze aftrek en dat de (navorderings)aanslagen dan ook terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser recht op aftrek in box 1 van de door hem betaalde premies voor een AOV?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de premies aftrekbaar zijn. [X] B.V. had volgens eiser een constructie opgezet met [Z] B.V. en [Y] Limited waarbij de premies in box 1 aftrekbaar waren en jarenlang in aftrek zijn toegelaten. [Y] Limited wordt ‘gemanaged by’ [Z] B.V. en dit betekent volgens eiser dat [Z] B.V. de polis beheert en eindverantwoordelijk is voor de verzekering en daarom in feite de verzekeraar is. In 2020 is de structuur gewijzigd waarbij [Z] B.V. er tussenuit is gehaald. De (navorderings)aanslagen zien op de jaren vóór 2020 en de structuurwijziging heeft dus geen gevolgen voor de premieaftrek over die jaren, aldus eiser.
6. De inspecteur vindt dat de premies niet aftrekbaar zijn, omdat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. In het bijzonder is er geen sprake van een binnenlandse verzekeraar of een toegelaten buitenlandse verzekeraar. Volgens de inspecteur is [Y] Limited de verzekeraar.
7. Niet in geschil is dat er geen sprake is van een situatie van immigratie. Ook is niet in geschil dat [X] B.V. enkel optreedt als tussenpersoon.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser beroept zich op een aftrekpost, een belastingverlagend element. Daarom rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan.
9. Premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen – in de wet aangeduid als premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval – zijn alleen aftrekbaar als deze zijn verschuldigd aan een toegelaten verzekeraar. Dit volgt uit artikel 3.126 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Dit wetsartikel luidt – voor zover van belang – als volgt:
10. De vraag die dus moet worden beantwoord is, of de door eiser betaalde premies zijn verschuldigd aan een toegelaten verzekeraar. Daarbij is allereerst van belang wie de verzekeraar is. De rechtbank is van oordeel dat [Y] Limited de verzekeraar is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [Y] Limited als verzekeraar in de polisvoorwaarden (zie 2.3.) staat genoemd, dat in de Cover Note staat als ‘insurer’ 100% [Y] Limited (zie 2.4.) en dat in de e-mail van dhr. [naam] van 31 mei 2021 (zie 2.5.) staat dat [Y] Limited de verzekeraar is.
11. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die wijzen op het tegendeel. Onder meer heeft eiser niet zijn opvatting onderbouwd dat het feit dat [Y] Limited is ‘managed by’ [Z] B.V. de betekenis heeft die hij daaraan toekent en dat dit ‘managed by’ meer inhoudt dan het zijn van gevolmachtigde zoals dat volgt uit de e-mail van dhr. [naam] van 14 februari 2022 (zie 2.6.). Ook heeft eiser niet concreet aangegeven hoe de structuur was in de voorgaande jaren en dat met die vroegere structuur wel aan de voorwaarden werd voldaan.
12. Uit de e-mail van dhr. [naam] van 14 februari 2022 (zie 2.6.) volgt dat [Y] Limited een buitenlandse verzekeraar is en niet is toegelaten tot de Nederlandse markt. Daarmee staat vast dat geen sprake is van een door de Minister aangewezen verzekeraar als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, onder d. van de Wet IB. Eiser heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt dat [Y] Limited de verplichting tot periodieke uitkering tot het binnenlandse vermogen rekent.
13. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de door eiser betaalde premies niet verschuldigd zijn aan een toegelaten verzekeraar. Eiser is er dan ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan.
Conclusie en gevolgen
14. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 tot en met 2018 en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.