Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige had in 2000 (een verhoogde) hypothecaire lening waarvan de rente zonder onderzoek in aftrek was toegelaten. Het Hof vindt dat met een beroep op het vertrouwensbeginsel voldoende om ook in 2001 aftrek toe te laten. Het Hof heeft voor dit oordeel in de eerste plaats redengevend geacht dat de belastingplichtige dit vertrouwen kon ontlenen aan de uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet IB 2001. Tegen dit oordeel stelde de staatssecretaris cassatieberoep in. De Hoge Raad overweegt dat nu de Staatssecretaris de bedoelde uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de uiteindelijk totstandgekomen belastingwet, de belastingplichtige daaraan geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen (HR 7 juli 1993, nr. 28448, BNB 1993/336). Ook is het oordeel van het Hof onjuist dat de belastingplichtige een beroep op het vertrouwensbeginsel toekwam op de enkele grond dat de inspecteur de aangifte over 2000 had gevolgd. De Hoge Raad oordeelt voorts dat, nu de op 1 januari 2001 in werking getreden bepaling van artikel 3.123 Wet IB 2001 geen overgangsregeling kent en de wetgever niet met terugwerkende kracht een bewaarplicht van schriftelijke bescheiden heeft willen invoeren, voor de aan het jaar 2001 voorafgaande jaren het bewijs dat de hypotheek(verhoging) betrekking heeft op onderhoud en/of verbetering van de eigen woning, ook op andere wijze dan door middel van schriftelijke bescheiden geleverd kan worden. De zaak is verwezen. Het verwijzingshof zal tevens aandacht dienen te besteden aan de door het Hof niet behandelde stelling van de belastingplichtige dat de omstandigheid dat hij de uitgaven voor verbetering of onderhoud van de eigen woning aanvankelijk heeft gefinancierd uit eigen middelen niet eraan in de weg staat dat deze kunnen worden aangemerkt als een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.120, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001. Het Hof zal daarbij acht dienen te slaan op de arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2006, nrs. 39.961 en 40.011, BNB 2006/207 en 208. Conform A-G Overgaauw.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
21 september 2007
Rolnummer
42.215
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AY9000
ECLI:NL:PHR:2007:AY9000

Naar de bovenkant van de pagina