Correcties OB en vpb en boetes na boekenonderzoek; vereiste aangiften niet gedaan
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 mei 2024
Samenvatting
A is dga van X (bv; belanghebbende). Hij heeft in 2001 zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak ingebracht in X. De activiteiten van X bestaan uit het begeleiden van accountants en belastingadviseurs bij de koop, verkoop en fusies van kantoren.
Na een boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan X naheffingsaanslagen omzetbelasting en (navorderings)aanslagen vpb opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt in deze procedure dat geen sprake is van schending van het hoorrecht dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel en dat de naheffingsaanslagen OB terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Verder is de Rechtbank van oordeel dat voor de vpb niet de vereiste aangiften zijn gedaan zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. X heeft niet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen, na de uitspraak op bezwaar, te hoog zijn vastgesteld. Wel heeft X recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase voor de jaren 2013 en 2014 zodat de beroepen in zoverre gegrond zijn. De boetes zijn passend en geboden maar worden wel wegens undue delay verminderd.
Ten slotte oordeelt de Rechtbank dat X geen recht heeft op een schadevergoeding of vergoeding van de werkelijke proceskosten.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, gevestigd te plaats, belanghebbende (gemachtigde: mr. M.F.P. de Clercq),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 maart 2020, 31 januari 2020, 1 februari 2020, 31 maart 2020 en 4 maart 2021.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende belastingaanslagen opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de belastingaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en verzuimboeten/vergrijpboeten opgelegd (de boetebeschikkingen).
Omzetbelasting
Omschrijving |
Tijdvak |
Belasting |
Vergrijpboete |
Belastingrente |
Naheffingsaanslag omzetbelasting |
01-01-2012 – 31-12-2012 (2012) |
€ 45.639 |
€ 8.476 |
|
Naheffingsaanslag omzetbelasting |
01-01-2014 – 31-12-2015 (2014 en 2015) |
€ 94.704 |
€ 36.194 |
€ 12.897 |
Vennootschapsbelasting
Omschrijving |
Jaar |
Belastbaar bedrag |
Belasting |
Vergrijpboete/ verzuimboete |
Belastingrente |
Navorderingsaanslag |
2013 |
€ 325.088 |
€ 71.271 |
€ 5.812 |
€ 26.142 |
Aanslag |
2014 |
€ 24.962 |
€ 4.992 |
€ 1.208 |
|
Aanslag |
2015 |
€ 95.851 |
€ 19.170 |
€ 4.031 |
|
Aanslag |
2016 |
€ 95.851 |
€ 19.170 |
€ 2.639 |
€ 4.353 |
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2012, en de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2015 en 2016 ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de volgende belastingaanslagen zijn gegrond verklaard waarbij de belastingaanslagen en de belastingrente als volgt zijn verminderd.
Omschrijving |
Tijdvak/Jaar |
Belasting |
Boete |
Belastingrente |
Naheffingsaanslag omzetbelasting |
2014 en 2015 |
€ 90.524 |
€ 35.153 |
€ 0 |
Navorderingsaanslag vennootschapsbelasting |
2013 |
€ 58.080 |
€ 5.812 |
€ 21.304 |
Aanslag vennootschapsbelasting |
2014 |
€ 1.792 |
€ 433 |
1.3. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5. De rechtbank heeft de beroepen op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] , de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] , mr. [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het hoorrecht of het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Tevens beoordeelt de rechtbank of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Verder beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2012, 2014 en 2015 en de (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2016 te hoog zijn vastgesteld en het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht is afgewezen. Voorts beoordeelt de rechtbank of de boeten terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Ten slotte beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding en vergoeding van de werkelijke proceskosten. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van het hoorrecht dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel en zijn de naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht en tot juiste bedragen opgelegd. Verder is de rechtbank van oordeel dat voor de vennootschapsbelasting niet de vereiste aangiften zijn gedaan zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen, na de uitspraak op bezwaar, te hoog zijn vastgesteld. Wel heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase voor de jaren 2013 en 2014 zodat de beroepen in zoverre gegrond zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de boeten terecht opgelegd en zijn deze ook passend en geboden. Wel dienen de boeten verminderd te worden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn (undue delay). Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een schadevergoeding of vergoeding van de werkelijke proceskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. [naam 1] ( [naam 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. Hij heeft in 2001 zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak ingebracht in belanghebbende. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het begeleiden van accountants en belastingadviseurs bij de koop, verkoop en fusies van kantoren.
3.1. Per 1 januari 2016 zijn belanghebbende, [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) en [B.V. 2] ( [B.V. 2] ) een maatschap aangegaan om voor gezamenlijke rekening een corporate finance adviespraktijk te exploiteren.
3.2. Met terugwerkende kracht is [B.V. 1] nooit tot de maatschap toegetreden. In verband met de afwikkeling van de samenwerking is met [B.V. 1] een schriftelijke vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.3. In 2016 is de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015.
3.4. De heer [naam 2] van [B.V. 3] ( [naam 2] ) is gedurende het boekenonderzoek door [naam 1] benaderd om de verwerking van de administratie van belanghebbende over te nemen. [naam 2] heeft in 2016 correcties aangebracht op de bestaande administratie van 2013 en voor 2014 en 2015 is de administratie volledig opnieuw ingeboekt. [naam 2] heeft de gecorrigeerde administratie aan de inspecteur aangeleverd in de vorm van een auditfile (de eerste auditfile).
3.5. Belanghebbende is in 2018 in de gelegenheid gesteld om opnieuw een verbeterde administratie aan te leveren. De inspecteur heeft op 18 april 2018 de gecorrigeerde administratie van 2013, 2014 en 2015 van [naam 2] ontvangen in de vorm van een auditfile (de tweede auditfile). De tweede auditfile is in het boekenonderzoek als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de juistheid van de administratie en de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting.
3.6. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport met dagtekening 7 november 2018 (het controlerapport).
3.7. Tot de gedingstukken behoort een gespreksverslag van de inspecteur. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Vennootschapsbelasting
3.8. Belanghebbende heeft aangifte vennootschapsbelasting gedaan voor het jaar 2013 waarin een verlies is aangegeven van € 8.925. De aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
3.9. Belanghebbende heeft aangifte vennootschapsbelasting gedaan voor het jaar 2014 waarin een verlies is aangegeven van € 78.804. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 24.962.
3.10. Belanghebbende is voor de jaren 2015 en 2016 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om een aangifte vennootschapsbelasting in te dienen. Zij heeft voor die jaren geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan.
3.11. In het controlerapport concludeert de inspecteur – voor zover hier van belang – tot de volgende correcties in de vennootschapsbelasting:
- fiscale herwaardering pensioenvoorziening (correctie 3.5);
- correctie van een boeking naheffing loonheffingen als kosten (correctie 4.3.1);
- correctie telefoonkosten (correctie 4.3.2);
- correctie advocaatkosten (correctie 4.3.3);
- correctie nakomende kosten [naam 4] (correctie 4.4.1);
- correctie kosten die als gevolg van een rechtszaak tussen [belanghebbende] en [naam 4] zijn verminderd (correctie 4.4.2);
- correctie adviseurskosten (correctie 4.4.3);
- correctie advocaatkosten tijdens boekenonderzoek (correctie 4.4.4);
- correctie kosten voor het inlenen van [B.V. 1] (correctie 4.4.5);
- correctie kosten gefactureerd door [naam 5] (correctie 4.4.6);
- correctie van een dubbeltelling van kosten inzake ontvangen facturen van [naam 6] (correctie 4.4.7);
- correctie van een dubbeltelling van kosten inzake ontvangen facturen van [bedrijf 2] (correctie 4.4.8);
- correctie aansluitingsverschil balanspost omzetbelasting (correctie 5.4);
- correctie op basis van administratie uit auditfile (correctie 6.1).
3.12. De correcties in de vennootschapsbelasting zijn in het controlerapport – voor zover hier van belang – als volgt gespecificeerd:
“ |
2015 |
2014 |
2013 |
|||
Ondernemingsvermogen einde boekjaar, aangegeven |
221.974 |
+ |
221.974 |
+ |
300.778 |
+ |
Correcties eindvermogen: |
+ |
|||||
Correctie 3.5 |
+ |
+ |
55.738 |
+ |
||
Correctie 4.3.1 |
16.952 |
+ |
+ |
+ |
||
Correctie 4.3.2 |
2.253 |
+ |
2.738 |
+ |
3.978 |
+ |
Correctie 4.3.2 (2011 & 2012) |
+ |
+ |
8.699 |
+ |
||
Correctie 4.3.3 |
18.000 |
+ |
+ |
23.248 |
+ |
|
Correctie 4.3.3 (2011 & 2012) |
+ |
+ |
68 |
+ |
||
Correctie 4.4.1 |
+ |
+ |
28.500 |
+ |
||
Correctie 4.4.2 |
32.800 |
+ |
+ |
+ |
||
Correctie 4.4.3 |
+ |
+ |
41.745 |
+ |
||
Correctie 4.4.4 |
+ |
+ |
17.582 |
+ |
||
Correctie 4.4.5 |
- 13.485 |
+ |
- 13.041 |
+ |
+ |
|
Correctie 4.4.6 |
+ |
+ |
4.150 |
+ |
||
Correctie 4.4.7 |
+ |
+ |
9.250 |
+ |
||
Correctie 4.4.8 |
+ |
+ |
2.310 |
+ |
||
Correctie 5.4 |
- 14.028 |
+ |
+ |
+ |
||
Correctie 6.1 |
53.345 |
+ |
113.891 |
+ |
167.314 |
+ |
Gecorrigeerd eindvermogen |
317.811 |
= |
325.562 |
= |
663.360 |
= |
Ondernemingsvermogen begin boekjaar, aangegeven |
221.974 |
-/- |
300.778 |
-/- |
350.333 |
-/- |
Vermogensverschil |
95.837 |
= |
24.784 |
= |
313.027 |
= |
Saldo fiscale winstberekening |
95.837 |
= |
24.784 |
= |
313.027 |
= |
Niet aftrekbare kosten en lasten |
||||||
Totaal niet/beperkte aftrekbare kosten en lasten |
0 |
+ |
0 |
+ |
0 |
+ |
Correctie totaal niet/beperkte aftrekbare kosten en lasten |
14 |
+ |
179 |
+ |
11.431 |
+ |
Belastbaar bedrag |
||||||
Belastbare winst |
95.851 |
= |
24.963 |
= |
325.088 |
= |
Belastbaar bedrag, verbeterd bedrag |
95.851 |
= |
24.963 |
= |
325.088 |
=” |
3.13. Belanghebbende heeft zelf het bezwaarschrift ingediend tegen de (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting 2013 en 2014, onder meer tegen de hoogte van de verrekenbare verliezen. In de bezwaarfase heeft belanghebbende verzocht om een kostenvergoeding en werd zij tijdens het hoorgesprek bijgestaan door een professioneel gemachtigde.
3.14. Met dagtekening 19 januari 2019 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 verminderd rekening houdend met verrekenbare verliezen. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
3.15. Bij uitspraak op bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2014 heeft de inspecteur de bij aanslag vastgestelde belastbare winst van € 24.962 verminderd met € 3.200. De inspecteur heeft geen kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase.
Omzetbelasting
3.16. Belanghebbende is een ondernemer voor de omzetbelasting. De dagelijkse administratie wordt verzorgd door [naam 1] . De aangiften omzetbelasting voor de onderhavige jaren zijn door belanghebbende maandelijks vanuit de afschriften van de bankrekening geschat en telefonisch doorgegeven aan de accountant.
3.17. De naheffingsaanslag omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is gedurende het boekenonderzoek opgelegd in verband met verjaring van de aanslagtermijn.
3.18. In het controlerapport concludeert de inspecteur – voor zover van belang voor de in geschil zijnde naheffingsaanslagen – tot de volgende correcties in de omzetbelasting:
- correctie telefoonkosten (correctie 4.3.2);
- correctie kosten die als gevolg van een rechtszaak tussen [belanghebbende] en [naam 4] zijn verminderd (correctie 4.4.2);
- correctie kosten voor het inlenen van [B.V. 1] (correctie 4.4.5);
- verschil tussen administratie conform auditfile en ingediende aangifte OB (correctie 5.1);
- correctie voorbelasting 2012 (correctie 5.3.2);
- correctie voorbelasting 2014 (correctie 5.3.4);
- correctie voorbelasting 2015 (correctie 5.3.5).
3.19. Ten aanzien van de correctie 4.4.1 is in het controlerapport het volgende opgenomen:
“4.4.1 Kosten [naam 4] (punt 2)Naar aanleiding van een lopende rechtszaak is in het jaar 2017 een factuur ontvangen van de heer [naam 4] met nakomende kosten over het jaar 2013 voor een bedrag van € 28.500 exclusief omzetbelasting. Deze kosten alsnog geboekt in het jaar 2013.Wij zijn van mening dat de kosten ten bedrage van thuishoren in het jaar 2017. Op 31 december 2013 en daarna was nog niet bekend dat er nog een factuur met nakomende kosten zou worden ontvangen en voor welk bedrag dit zou zijn. Op het moment van dagvaarding op 4 april 2017 zou de verwachting kunnen zijn dat er een dergelijke factuur volgt, maar ook dan blijft de hoogte van het bedrag nog in het ongewisse. De factuur met nummer 2017.93 dient te worden verwerkt in het jaar 2017.Dit leidt tot de volgende correctie:3.20. Ten aanzien van de correctie 4.4.5 is in het controlerapport het volgende opgenomen:
3.21. De correcties in de omzetbelasting zijn in het controlerapport – voor zover van belang voor de in geschil zijnde naheffingsaanslagen – als volgt gespecificeerd:
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
Correctie 4.3.2 |
€ 233 |
€ 211 |
€ 249 |
€ 233 |
|
Correctie 4.4.2 |
€ 6.232 |
||||
Correctie 4.4.5 |
€ 13.041 |
€ 13.485 |
|||
Correctie 4.4.6 |
€ 788 |
||||
Correctie 4.4.7 |
€ 1.917 |
||||
Correctie 4.4.8 |
€ 438 |
||||
Correctie 5.1 |
€ 9.104 |
€ 2.499 |
€ -15.818 |
€ 24.506 |
€ 25.580 |
Correctie 5.3.2 |
€ 42.907 |
||||
Correctie 5.5.3 |
€ 7.054 |
||||
Correctie 5.3.4 |
€ -2.100 |
||||
Correctie 5.3.5. |
€ 13.478 |
||||
naheffing/vermindering |
€ 9.104 |
€ 45.639 |
€ - 5.410 |
€ 35.696 |
€ 59.008” |
Boeten
3.22. Met dagtekening van 7 november 2018 heeft de inspecteur belanghebbende schriftelijk laten weten vergrijpboeten op te zullen leggen. In het controlerapport met dezelfde datum is ten aanzien van de boeten het volgende opgenomen:
Motivering
Vooraf
Verzoek deskundigenonderzoek
4. Belanghebbende heeft een verzoek aan de rechtbank gedaan om een deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden naar de administratie. De door de inspecteur gehanteerde cijfers kloppen volgens belanghebbende niet. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek. Het ligt op de weg van de vennootschap om een deugdelijke administratie te voeren. Belanghebbende kan zo nodig een adviseur / accountant inschakelen om een gewijzigde administratie en jaarrekening op te stellen, waaruit volgt wat naar haar mening de juiste jaarcijfers en correcties moeten zijn. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
Hoorrecht
4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat in de bezwaarfase het hoorrecht is geschonden. Zij is uitgenodigd voor een hoorgesprek, maar een inhoudelijk hoorgesprek heeft niet plaatsgevonden omdat [naam 1] namens belanghebbende tijdens dat gesprek een ordner heeft overhandigd aan de inspecteur waarbij afgesproken is dat een nader gesprek zou worden gepland nadat de inspecteur kennis zou hebben genomen van de inhoud van de ordner. Dit gesprek heeft echter, ondanks meerdere verzoeken van belanghebbende, nooit plaatsgevonden.
4.2. De inspecteur bestrijdt de visie van belanghebbende en verwijst daarbij naar het hoorverslag. Volgens de inspecteur heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaar nader toe te lichten. Een tweede hoorgesprek was volgens de inspecteur niet nodig omdat na het gesprek geen (nieuwe) feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die van belang zouden kunnen zijn voor de beslissing op bezwaar. Volgens de inspecteur is geen sprake van schending van het hoorrecht.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat op 9 oktober 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunten nader toe te lichten. Gelet op het gespreksverslag van de inspecteur (zie 3.7) heeft naar het oordeel van de rechtbank een hoorgesprek plaatsgevonden. Voor een tweede hoorgesprek is alleen aanleiding indien na het horen aan de bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om zich over de door [naam 1] aangeleverde ordner uit te laten en niet aannemelijk is dat na het gesprek nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. De inspecteur was daarom niet gehouden om een tweede hoorgesprek te houden. Van schending van het hoorrecht is daarom geen sprake.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.4. Belanghebbende is van mening dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat het gaat om de gang van zaken rondom het gehele proces vanaf het onderzoek van de FIOD. Op de zitting heeft belanghebbende uitgebreid toegelicht hoe hij het handelen van de inspecteur in deze periode heeft ervaren. De rechtbank is van oordeel dat het optreden van de inspecteur niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is of anderszins in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gehandeld.
Omzetbelasting
Tijdvak 2012
5. Tussen partijen is uitsluitend de hoogte van de vooraftrek in geschil. De correctie ten aanzien van de telefoonkosten (correctie 4.3.2) en de omzetcorrectie (correctie 5.1) worden door belanghebbende niet betwist.
5.1. De omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, is op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur aftrekbaar, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.De bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van belasting rust op belanghebbende.
5.2. De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft de correcties uitvoerig onderbouwd en daarmee het recht op vooraftrek gemotiveerd betwist. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om de door haar geclaimde vooraftrek te onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van schriftelijke stukken. Belanghebbende heeft ter onderbouwing verwezen naar de ordner waarvan de inhoud tot de gedingstukken behoort, maar een concreet gespecificeerd overzicht ontbreekt waarbij specifiek is aangegeven welke stukken als bewijs dienen voor de betreffende vooraftrek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd.
Tijdvak 2014 en 2015
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5.3. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan wordt het beroep ongegrond verklaard tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
5.4. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
5.5. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende over de tijdvakken 2014 en 2015 niet de vereiste aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
5.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat per aangiftetijdvak sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en deze belasting ook verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Weliswaar zijn de correcties over de voornoemde jaren aanzienlijk, maar deze zijn niet te herleiden tot een specifiek aangiftetijdvak. Dit brengt mee dat de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard.
Naheffingsaanslag
5.7. Net als over het jaar 2012 is tussen partijen niet in geschil dat de omzet en de telefoonkosten terecht zijn nageheven. Belanghebbende is van mening dat de vooraftrek met betrekking tot [naam 4] (zie 3.19) en [B.V. 1] (zie 3.20) wel ten onrechte zijn nageheven. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur bovendien de vooraftrek ten aanzien van de facturen van [B.V. 1] meerdere keren gecorrigeerd.
5.8. De inspecteur is van mening dat het recht op vooraftrek ter zake van de openstaande facturen van [naam 4] van in totaal € 32.800 in 2015 moet worden gecorrigeerd en niet, zoals belanghebbende stelt, in 2017. Volgens de inspecteur is de correctie in 2015 terecht gelet op de uitspraak van de rechtbank in dat jaar waarin geoordeeld is dat belanghebbende de betreffende openstaande facturen niet meer hoefde te betalen. De rechtbank acht dat juist.
Ter zake van de door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting voor facturen van [B.V. 1] heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende – vooruitlopend op een door haar aangespannen rechtszaak – een boeking heeft gemaakt van een nog te ontvangen factuur met btw en voorlopige voorbelasting heeft geclaimd. Volgens de inspecteur is echter niet vastgesteld dat sprake is van inkoop van werk van derden zodat de voorbelasting ten onrechte is geclaimd. Verder heeft de inspecteur de correcties ten aanzien van [B.V. 1] nader toegelicht en daarmee gemotiveerd weersproken dat correcties dubbel zijn gemaakt. Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat er recht bestaat op de aftrek van voorbelasting die in rekening is gebracht door [B.V. 1] . Nu de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor de standpunten van belanghebbende, zijn de correcties terecht. De naheffingsaanslag over het tijdvak 2014 en 2015 is naar het juiste bedrag opgelegd.
Vergrijpboete
5.9. De inspecteur heeft een vergrijpboete van 50% opgelegd voor de aansluitingsverschillen van € 50.086, derhalve € 25.043 omdat volgens de inspecteur sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Daarnaast is een vergrijpboete opgelegd van 25% voor de overige correcties van € 44.618, zijnde € 11.154 omdat volgens de inspecteur, ten aanzien van deze correcties, sprake is van grove schuld. De totale boete bedroeg € 36.197 (€ 25.043 + € 11.154). In de uitspraak op bezwaar is de boete verminderd naar € 35.153.
(Voorwaardelijk) opzet
5.10. De inspecteur kan een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van belastingplichtige is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen ten onrechte niet, gedeeltelijk niet, of te laat is betaald. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Van voorwaardelijke opzet is sprake indien bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat het beboetbare feit zich zal voordoen.
5.11. De bewijslast dat sprake is van opzet, rust op de inspecteur. De bestanddelen van het beboetbare feit die de inspecteur ten grondslag legt aan de opgelegde boetes moeten daarbij door de inspecteur overtuigend worden aangetoond. Voor de vraag of (voorwaardelijk) opzet aanwezig is, is mede van belang of bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dat betrokkene dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (‘op de koop toe heeft genomen’).
5.12. De inspecteur is van mening dat, gelet op het handelen van [naam 1] namens belanghebbende rondom de wijze waarop aangiften omzetbelasting is gedaan, namelijk het schatten van bedragen aan de hand van bankafschriften en deze telefonisch doorgeven aan de accountant, sprake is van (voorwaardelijk) opzet, mede gelet op de achtergrond van [naam 1] als accountant.
5.13. Belanghebbende betwist niet dat te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan, maar betwist dat de vergrijpboete terecht aan haar is opgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende haar standpunt nader toegelicht en gesteld dat [naam 1] in goed vertrouwen heeft gehandeld en dat het voor hem tijdens het onderzoek onduidelijk was hoe de aansluiting werd gemaakt tussen de auditfiles en de aangiften. Bovendien werd aangesloten bij de auditfiles van [bedrijf 1] terwijl belanghebbende het daar niet mee eens was. Volgens belanghebbende dient de vergrijpboete geheel te worden vernietigd omdat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Daarnaast is belanghebbende van mening dat sprake is van een motiveringsgebrek ten aanzien van de boete.
5.14. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Door aangiften omzetbelasting te doen op basis van schattingen aan de hand van bankafschriften heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans op het onjuist doen van aangiften aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ten aanzien van de gang van zaken rondom het boekenonderzoek, kan niet leiden tot afwezigheid van alle schuld. Het gaat om de opzet op het moment van het doen van aangifte, terwijl de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden zien op de periode daarna. Ook de motivering van de boete, zoals opgenomen onder 3.22 is afdoende. Dit brengt mee dat de vergrijpboete in verband met de aansluitverschillen terecht is opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden.
Grove schuld
5.15. Grove schuld doet zich voor als aan belastingplichtige een laakbare slordigheid dan wel aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. De inspecteur moet dit doen blijken.
5.16. De inspecteur heeft ter zake van meerdere correcties een boete opgelegd vanwege grove schuld. Hij heeft in het controlerapport een uitgebreide motivering per correctie gegeven. In het algemeen mag gezien de opleiding en achtergrond van [naam 1] volgens de inspecteur worden verwacht dat de administratie op orde is en dat facturen correct worden verwerkt.
5.17. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur, met hetgeen hij hiertoe heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Het beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt niet op grond van de hiervoor bij de vergrijpboete wegens opzet gegeven redenen. De vergrijpboete is zowel ten aanzien van de aansluitverschillen als ook de overige correcties terecht opgelegd en is naar het oordeel van de rechtbank ook passend en geboden.
Undue delay
5.18. Ambtshalve ziet de rechtbank in de duur van de procedure aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank stelt vast dat 7 november 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat in het controlerapport op dat moment de boete is aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 30 mei 2024. Sinds de aankondiging van de boete zijn dan ruim 67 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar daarmee is overschreden met 43 maanden. De boete moet daarom worden gematigd met 20% tot € 28.122.
Vennootschapsbelasting
Aanslagen
6. De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd over het jaar 2013. Tevens heeft de inspecteur aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2016 (zie 1.1).
Omkering en verzwaring van de bewijslast
Jaren 2013 en 2014
6.1. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan wordt het beroep ongegrond verklaard tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
6.2. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
6.3. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de vennootschapsbelasting 2013 tot en met 2016 de vereiste aangiften niet zijn gedaan zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De inspecteur wijst daarbij voor de jaren 2013 en 2014 naar de in het boekenonderzoek opgenomen correcties.
6.4. De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 en 2014 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een negatief belastbaar bedrag (zie 3.8 en 3.9).
6.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangifte gedaan nu uit de aangiften een verlies voortvloeit terwijl de correcties van de inspecteur – gebaseerd op de door belanghebbende aangeleverde auditfiles – leiden tot hogere belastbare bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur van die auditfiles uitgaan en is voor beide jaren op basis daarvan aannemelijk dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe hebben geleid dat de werkelijk verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is de belasting op zichzelf beschouwd aanzienlijk. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het doen van aangiften vennootschapsbelasting 2013 en 2014 wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven nu de aangiftes gebaseerd zijn op onvolledige dan wel gebrekkige administratie. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de correcties voortvloeiend uit de auditfiles onjuist zijn. Immers belanghebbende heeft haar betwisting niet voldoende inzichtelijk nader onderbouwd door alleen op de tijdens het hoorgesprek overhandigde ordner te wijzen. Dit brengt mee dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
6.6. Omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslag onjuist is.
6.7. De inspecteur is bij zijn schatting uitgegaan van de auditfiles en het boekenonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een redelijke, althans niet willekeurige, schatting. Alsdan ligt het op de weg van belanghebbende om te doen blijken dat de uitspraken op bezwaar te hoog zijn. Belanghebbende heeft hiertoe verwezen naar de ordner en gesteld dat de correcties onjuist zijn. Hiermee heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde bewijslast. Dit brengt mee dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven.
Jaren 2015 en 2016
6.8. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 geen aangifte heeft ingediend, terwijl zij daartoe wel was uitgenodigd. Zodoende heeft zij de vereiste aangifte niet gedaan. Gelet hierop wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard.
6.9. Voor de onderhavige jaren is de inspecteur bij zijn schatting uitgegaan van de auditfiles en het boekenonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een redelijke, althans niet willekeurige, schatting. Alsdan ligt het op de weg van belanghebbende om te doen blijken dat de uitspraken op bezwaar te hoog zijn. Belanghebbende heeft hiertoe verwezen naar de door haar in de bezwaarfase overgelegde ordner en gesteld dat de correcties onjuist zijn. Hiermee heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde bewijslast. Dit brengt mee dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven.
Boeten
Vergrijpboete 2013
6.10. De inspecteur heeft op 7 november 2018 aangekondigd een vergrijpboete op te leggen bij de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 (zie 3.22). De inspecteur is van mening dat sprake is van grove schuld ten aanzien van de correctie advocaatkosten en heeft daarom een vergrijpboete opgelegd.
6.11. Grove schuld doet zich voor als aan belastingplichtige een laakbare slordigheid dan wel aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. De inspecteur moet dit doen blijken. De inspecteur heeft hiertoe aangevoerd dat er advocaatkosten aan belanghebbende in rekening zijn gebracht en dat de geboekte kosten hoger zijn dat de aangeleverde facturen. Gezien de opleiding en achtergrond van [naam 1] mag volgens de inspecteur worden verwacht dat de administratie op orde is en dat de facturen correct worden verwerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur, met hetgeen hij hiertoe heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De boete is terecht opgelegd en is naar het oordeel van de rechtbank ook passend en geboden, met inachtneming van het feit dat de navorderingsaanslag is vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast.
6.12. Wel dient de boete verminderd te worden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn (zie 5.18). Gelet op de datum van de aankondiging van de vergrijpboete en de datum van de uitspraak van de rechtbank dient de boete verminderd te worden met 20% naar € 4.649.
Verzuimboete 2016
6.13. Belanghebbende heeft een verzuimboete van € 2.639 ontvangen voor het niet (tijdig) doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2016.
6.14. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen van maximaal € 5.278 als een belastingplichtige niet (tijdig) een aangifte heeft ingediend. Hiervan is sprake als de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn zijn aangifte indient.
6.15. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Een verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Hiervan is sprake indien belanghebbende alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat het verzuim zou worden begaan.
6.16. Belanghebbende is van mening dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd omdat er sprake is van avas. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat, naar de rechtbank begrijpt, zij over onder meer het jaar 2016 geen aangifte heeft gedaan omdat over de eerdere jaren een geschil liep met de inspecteur en zij de uitkomst daarvan af wilde wachten.
6.17. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan, hoewel zij hiertoe is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas. Niet valt in te zien hoe de geschillen met betrekking tot andere jaren in dit geval maken dat belanghebbende alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het niet doen van aangifte voor het jaar 2016 te voorkomen. Dit brengt mee dat de verzuimboete terecht is opgelegd. De boete is naar het oordeel van de rechtbank ook passend en geboden.
6.18. Wel dient (ambtshalve) te worden beoordeeld of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn (zie 5.18). De boete is opgelegd op 21 maart 2020. De rechtbank doet uitspraak op 30 mei 2024. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar daarmee is overschreden met 27 maanden. De boete moet daarom worden gematigd met 20% tot € 2.111.
Belastingrente
6.19. Alle beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de belastingaanslag volgt.
Kostenvergoeding bezwaarfase
7. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7.1. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 en de aanslag vennootschapsbelasting 2014 en daarbij verzocht om kostenvergoeding voor de bezwaarfase (zie 3.13). Na ontvangst van de voornoemde bezwaarschriften heeft de inspecteur beide aanslagen verminderd rekening houdend met de klacht van belanghebbende dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verrekenbare verliezen (zie 3.14 en 3.15).
7.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur ten onrechte geweigerd om een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb toe te kennen. Immers het is de inspecteur die heeft nagelaten om de verliesverrekening toe te passen. In zoverre is zijn de beroepen tegen de in 7.1 genoemde aanslagen gegrond.
Schadevergoeding
8. Belanghebbende heeft gesteld dat zij schade heeft geleden door het optreden van de inspecteur onder meer tijdens het boekenonderzoek. Volgens belanghebbende is zij als een misdadiger behandeld. Bovendien betaalt de Belastingdienst de bedragen waar belanghebbende recht op heeft niet terug, aldus belanghebbende.
8.1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die belanghebbende lijdt als gevolg van (onder meer) een onrechtmatig besluit. De rechtbank overweegt dat voor geschillen over de omzetbelasting daarbij geldt dat de belastingrechter alleen een schadevergoeding kan toekennen bij een gegrond beroep. In dit geval zijn de beroepen over de naheffingsaanslagen omzetbelasting ongegrond. De rechtbank komt dus alleen in de zaken over de (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
8.2. Hoewel de inspecteur in de bezwaarfase ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade als gevolg van een onrechtmatigheid. Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 en aanslag vennootschapsbelasting 2014 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De beroepen zijn voor het overige ongegrond.
9.1. Omdat de beroepen tegen de navorderingsaanslag 2013 en aanslag vennootschapsbelasting 2014 gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
9.2. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten.
9.3. Voor toekenning van een (proces)kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is slechts grond indien sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’. Het in vergaande mate onzorgvuldig handelen van de inspecteur kan een bijzondere omstandigheid vormen zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, Bpb.
9.4. De rechtbank ziet geen redenen die afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering. De vergoeding bedraagt € 2.060, omdat de gemachtigde van belanghebbende deel heeft genomen aan het hoorgesprek, een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 en de aanslag vennootschapsbelasting 2014 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 en de aanslag vennootschapsbelasting 2014 voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- vermindert de vergrijpboete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 2014 en 2015 tot € 28.122;
- vermindert de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2013 tot € 4.649;
- vermindert de verzuimboete bij de aanslag vennootschapsbelasting 2016 tot € 2.111;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 354 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.060 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, en mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 30 mei 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Omzetbelasting