Gewekt vertrouwen door volgen suppletieaangiften; onterechte naheffing OB
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 augustus 2024
Samenvatting
De activiteiten van X (bv; belanghebbende) bestaan uit het fokken en houden van paarden, handel in paarden, handel in bestrijdingsmiddelen en kunst- en organische meststoffen, het uitoefenen van een agrarische onderneming en een transporthandel.
Aan X zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over tijdvakken in 2019 en 2020.
X stelt dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslagen. Daartoe voert X aan dat zij naar aanleiding van conceptcontrolerapporten heeft gemeld het niet eens te zijn met de correcties die voortvloeien uit het boekenonderzoek, en dat de Inspecteur teruggaven van omzetbelasting vervolgens conform door haar ingediende suppletieaangiften bij uitspraak op bezwaar heeft vastgesteld.
Teruggaven van omzetbelasting voortkomend uit suppletieaangiften worden volgens de Inspecteur doorgaans door middel van een automatisch proces verleend wat dan kenbaar is aan diegene die de suppletieaangiften heeft ingediend.
In het onderhavige geval leek door de wijze van presentatie dat wel een inhoudelijke beoordeling had plaatsgevonden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigt de naheffingsaanslagen en daarbij opgelegde boetebeschikkingen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaken tussen
belanghebbende bv, gevestigd te plaats, belanghebbende, (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 juni 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd en daarbij de volgende beschikkingen vastgesteld:
- over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (2019) een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 13.809, en gelijktijdig beschikkingen waarbij een vergrijpboete van € 3.296 op basis van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is opgelegd en € 1.491 belastingrente in rekening is gebracht (zaaknummer 23/3184);
- over 2019 een beschikking waarbij een verzuimboete van € 671 op basis van artikel 67c van de AWR is opgelegd;
- over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (2020) een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 29.459, en gelijktijdig beschikkingen waarbij een vergrijpboete van € 5.110 op basis van artikel 67f van de AWR is opgelegd en € 2.396 belastingrente in rekening is gebracht (zaaknummer 23/3185);
- over 2020 een beschikking waarbij een verzuimboete van € 1.765 op basis van artikel 67c van de AWR is opgelegd.
1.2. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende bij uitspraken op bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft de verzuimboetes vernietigd. Daarnaast heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen omzetbelasting verminderd tot € 8.743 (2019) respectievelijk € 19.947 (2020) en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd. Verder heeft de inspecteur de vergrijpboetes verminderd tot € 1.783 (2019) respectievelijk € 3.648 (2020).
1.3. De inspecteur heeft gelijktijdig met de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend van € 592.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 26 juni 2024 op zitting behandeld. De zaken van belanghebbende zijn gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 23/3168, 23/3169 en 23/3170 van [naam 1] , de zaak met nummer 23/3186 van [naam 2] , de zaken met nummers 23/3369 en 23/3370 van [naam 3] , en de zaken met nummers 23/3367 en 23/3368 van [naam 4] . Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat naast de al vernietigde verzuimboetes ook de vergrijpboetes die aan belanghebbende zijn opgelegd (zie 1.1.) dienen te worden vernietigd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.1. Ter beoordeling ligt dan nog aan de rechtbank voor of de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2019 en 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2019 en 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [b.v.] ( [b.v.] ). [naam 1] en [naam 2] houden op hun beurt, ieder voor de helft, de aandelen in [b.v.] . De vennootschappen zijn op 22 december 2016 opgericht. De activiteiten van belanghebbende bestaan volgens een uittreksel van de kamer van koophandel uit het fokken en houden van paarden, handel in paarden, handel in bestrijdingsmiddelen en kunst- en organische meststoffen, het uitoefenen van een agrarische onderneming en een transporthandel.
3.1. Over 2019 heeft belanghebbende aangifte omzetbelasting gedaan naar een per saldo terug te ontvangen omzetbelasting van € 26.886.
3.2. Over 2020 heeft belanghebbende aangifte omzetbelasting gedaan naar een per saldo terug te ontvangen omzetbelasting van € 58.409.
3.3. Bij brief van 17 november 2020 heeft de inspecteur aan [b.v.] en belanghebbende aangekondigd om een onderzoek te verrichten naar aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de tijdvakken in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. De reikwijdte van de onderzoeken is later uitgebreid naar de controle van de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2019 en 2020, de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 en de aangiften loonheffingen over de tijdvakken in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020.
3.4. Belanghebbende heeft op 19 augustus 2022 een suppletieaangifte omzetbelasting over 2020 ingediend naar een per saldo te ontvangen omzetbelasting van € 59.369, bestaande uit € 12.640 aan verschuldigde omzetbelasting en een aftrek van € 72.009 aan voorbelasting.
3.5. Belanghebbende heeft op 14 september 2022 een suppletieaangifte omzetbelasting over 2019 ingediend naar een per saldo terug te ontvangen omzetbelasting van € 27.295, bestaande uit € 13.724 aan verschuldigde omzetbelasting en een aftrek van € 41.019 aan voorbelasting.
3.6. De inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting – conform de ingediende suppletieaangiften –vastgesteld op € -/- 27.295 voor 2019 en op € -/- 59.369 voor 2020 hetgeen resulteert in een teruggaaf van € 409 voor 2019 respectievelijk € 960 voor 2020.
3.7. Voorgaande is neergelegd in stukken (dagtekening 2 en 29 september 2022) door de inspecteur aangeduid als teruggaafbeschikkingen waar als titel op staat “Uitspraak op bezwaar Omzetbelasting Teruggaaf”. Verder staat in de toelichting in deze stukken – woordelijk gelijkluidend en voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
3.8. De bevindingen van het boekenonderzoek bij belanghebbende zijn vastgelegd in een controlerapport dat op 7 november 2022 aan belanghebbende is toegezonden. In het controlerapport concludeert de inspecteur ten aanzien van de omzetbelasting tot correcties over de tijdvakken in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020. De correcties zijn in het controlerapport als volgt weergegeven:
Par. |
Voorbelasting/ Verschuldigd |
Omschrijving |
2020 |
2019 |
3.1.2 |
voorbelasting |
Investeringen in bedrijfswoning |
589,00 |
|
3.1.2 |
voorbelasting |
Advocaatkosten [advocatenbureau] inzake faillissement [naam 3] |
653,00 |
605,00 |
3.1.2 |
voorbelasting |
[bedrijf] |
128,00 |
|
3.1.2 |
voorbelasting |
KPN inkoopfacturen |
187,00 |
52,00 |
3.1.2 |
voorbelasting |
Inkoop [paard 1] |
1.302,00 |
|
3.1.2 |
verschuldigd |
[paard 1] stalling 2020 |
53,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
Stallingsopbrengsten |
5.499,00 |
2.272,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
Opbrengsten verhuur zadelkamer en onderhoud dekens |
137,00 |
41,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
Opbrengsten verhuur weidegang |
1.625,00 |
778,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
Opbrengsten doorbelasting diensten derden (veearts, hoefsmid, etc.) |
121,00 |
23,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
Verkoophooi aan particulieren |
41,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
Verkoop [paard 2] |
945,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
Opfok [paard 2] |
182,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
Verkoop [paard 3] |
227,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
[naam 5] |
104,00 |
101,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
[naam 6] |
29,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
[naam 7] |
27,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
[naam 8] |
27,00 |
|
4.2.1 |
verschuldigd |
Stalling drie privé paarden |
1.595,00 |
1.595,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
opfok [paard 4] |
574,00 |
30,00 |
4.2.1 |
verschuldigd |
Veulen voor privé gebruik [naam 9] |
945,00 |
|
4.3.1 |
voorbelasting |
Direct toewijsbare investeringen en kosten / investeringen |
9.040,00 |
3.602,00 |
4.3.1 |
voorbelasting |
Kosten, direct toe te wijzen aan de verhuur van paardenboxen |
1.597,00 |
1.890,00 |
4.3.1 |
voorbelasting |
Gemengde kosten die direct te relateren zijn aan het paardenpension |
4.974,00 |
1.080,00 |
4.3.1 |
voorbelasting |
Gemengde kosten, waarbij de voorbelasting niet aftrekbaar is (pro rata regeling) |
460,00 |
138,00 |
Subtotaal correcties omzetbelasting |
29.459,00 |
13.809,00 |
3.9. De inspecteur heeft bij brief van 19 oktober 2022 aangekondigd om aan belanghebbende boeten op te leggen.
Motivering
Vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank beoordeelt uit proceseconomische overwegingen eerst of het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt.
4.1. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslagen omzetbelasting. Daartoe voert belanghebbende aan dat zij aan de inspecteur naar aanleiding van concept controlerapporten heeft aangegeven het niet eens te zijn met de correcties die voortvloeien uit het boekenonderzoek en dat de inspecteur de teruggaven van omzetbelasting vervolgens conform de door haar ingediende suppletieaangiften bij uitspraak op bezwaar heeft vastgesteld. Volgens belanghebbende mocht zij gelet op die omstandigheden ervan uitgaan dat de inspecteur op dat moment het door haar ingenomen standpunt heeft beoordeeld en volgde. De inspecteur heeft dit zo medegedeeld.
4.2. De inspecteur stelt dat de stukken (zie 3.7) geautomatiseerd zijn opgemaakt en verkeerd zijn in de zin dat het geen uitspraken op bezwaar zijn en er bij het (dus geautomatiseerd) op maken van de stukken van 2 en 29 september 2022 niets is beoordeeld. Ook staat er een voorbehoud in de brief dat na controle het bedrag kan veranderen.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de stukken met dagtekening 2 en 29 september 2022 moeten worden beschouwd als een als toezegging op te vatten expliciete uitlating van de inspecteur die bij belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken dat de door de inspecteur daarin opgenomen “beslissing” berust op een bewuste standpuntbepaling. Voor dat in rechte te beschermen vertrouwen is in de eerste plaats vereist dat de inspecteur de toezegging heeft gedaan na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden van het geval. Dit geldt niet alleen indien de inspecteur daadwerkelijk kennis heeft genomen van alle benodigde feiten en omstandigheden van het geval, maar ook indien de belastingplichtige in redelijkheid ervan mocht uitgaan dat de inspecteur kennis heeft genomen van alle feiten en omstandigheden die de inspecteur voor de door hem gedane toezegging nodig acht.
4.4. Teruggaven van omzetbelasting voortkomend uit suppletieaangiften worden volgens de inspecteur doorgaans door middel van een automatisch proces verleend wat dan kenbaar is aan diegene die de suppletieaangiften heeft ingediend. Dit geval wijkt in de wijze waarop het gepresenteerd is naar belanghebbende relevant af. Naar het oordeel van de rechtbank was het hier voor belanghebbende niet kenbaar dat de teruggaven door middel van een automatisch proces zijn verleend. Evenmin was het voor belanghebbende kenbaar dat haar suppletieaangiften, in samenhang bezien met de stukken gewisseld tijdens de controle, op het moment van het afgeven van de stukken met dagtekening 2 en 29 september 2022 niet inhoudelijk waren beoordeeld.
4.5. Hoe het naar belanghebbende toe leek had er juist wel een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden omdat zij deze stukken heeft ontvangen naar aanleiding van de ingediende suppletieaangiften met de titel “uitspraak op bezwaar” waarin voorts onder het kopje “inhoud van de beslissing” staat dat de inspecteur aan het bezwaar tegemoet komt en vervolgens hoe dat cijfermatig uitwerkt. Aan die tekst mag belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat haar suppletieaangiften in samenhang bezien met de stukken gewisseld tijdens de controle, op dat moment zijn beoordeeld door de inspecteur en dat de gevolgen zoals geschetst door de inspecteur in dat stuk - kort gezegd en behoudens nieuwe feiten - is wat belanghebbende te wachten staat. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus.
4.6. Het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel staat aan de door de inspecteur voorgestane latere correcties op basis van dezelfde stukken en gegevens voor de omzetbelasting in de weg. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2019 en 2020 naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het vertrouwensbeginsel door de inspecteur aan belanghebbende zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen omzetbelasting 2019 en 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen moeten aldus worden vernietigd.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn gegrond. De naheffingsaanslagen omzetbelasting 2019 en 2020, de bijbehorende belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen die zijn opgelegd op basis van artikel 67f van de AWR moeten worden vernietigd.
5.1. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan haar vergoeden. Daarnaast moet de inspecteur de proceskosten van belanghebbende aan haar vergoeden.
5.2. De proceskostenvergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. Bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken van belanghebbende samenhangen – in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit – met de zaken van [naam 1] (zaaknummers 23/3169 en 23/3170), [naam 2] (zaaknummers 23/3186) en [naam 4] (zaaknummers 23/3367 en 23/3368) waarvoor recht bestaat op een proceskostenvergoeding. Deze zaken zijn immers nagenoeg gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van deze zaken betrekking had op dezelfde materie en casuïstiek. De rechtbank zal om die reden de toegekende proceskostenvergoeding evenredig over belanghebbende, [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] verdelen.
5.3. De vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op de voet van het Besluit vastgesteld op € 4.497 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor de aanwezigheid bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624; 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting, met een waarde per punt van € 875; een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken). De reiskosten van de gemachtigde komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten worden geacht onderdeel uitmaken van de toegekende forfaitaire vergoeding. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld.
5.4. Het voorgaande betekent dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.124,25 (1/4 x € 4.497). Bij de uitbetaling van de proceskostenvergoeding mag de inspecteur rekening houden met de reeds aan belanghebbende toegekende vergoeding van € 592.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 en de gelijktijdig daarmee opgelegde boetebeschikking op basis van artikel 67f van de AWR en belastingrentebeschikking;
- vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 en de gelijktijdig daarmee opgelegde boetebeschikking op basis van artikel 67f van de AWR en belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten van belanghebbende van € 1.124,25;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 7 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Formeel belastingrecht