Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over een geschil tussen de minderjarige tienermoeder X (appellante) en de Belastingdienst/Toeslagen betreffende de verlaging van haar kindgebonden budget voor 2021.

De Belastingdienst/Toeslagen beschouwt een eveneens minderjarige persoon (A) als toeslagpartner van X, wat heeft geleid tot een verlaging van het kindgebonden budget. X betoogt dat deze classificatie onterecht is, gezien haar gedwongen uithuisplaatsing in de woning van A en zijn ouders.

De Afdeling oordeelt dat artikel 3, lid 2, Awir strikt is geformuleerd en doorgaans geen ruimte biedt voor uitzonderingen. Echter, in dit specifieke geval leiden de omstandigheden van X tot onevenredige gevolgen die niet door de wetgever zijn voorzien. Omdat X en A beiden minderjarig zijn en samenwonen door een gedwongen uithuisplaatsing van X, is het niet redelijk om hen als toeslagpartners te beschouwen.

De Afdeling verklaart het hoger beroep van X gegrond.

De Belastingdienst heeft ten onrechte het kindgebonden budget verlaagd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders (de zogenoemde alleenstaande-ouderkop). De andersluidende beslissing van Rechtbank Midden-Nederland wordt vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen moet ook de proceskosten van X vergoeden.

Metadata

Rubriek(en)
Toeslagen
Belastingtijdvak
2021-2022
Instantie
Raad van State
Datum instantie
28 augustus 2024
Rolnummer
202205966/1/A2
ECLI
ECLI:NL:RVS:2024:3497
Auteur(s)
mr. F.A. Peppelenbosch
NLFiscaal
bwbr0018472&artikel=3,bwbr0018472&artikel=3

Naar de bovenkant van de pagina