Samenvatting
X (belanghebbende) heeft op 26 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking en de aanslag OZB. Bij brief van 7 januari 2016 heeft X de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Met dagtekening 18 januari 2016 heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren, naar later bleek ten onrechte, niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
X heeft voor Hof Den Haag gesteld dat hij recht heeft op toekenning van een dwangsom omdat voornoemde beslissing zeer onzorgvuldig is genomen en daarom niet kan worden opgevat als een uitspraak op bezwaar. X betoogt in cassatie dat het Hof deze stelling ten onrechte niet heeft behandeld.
Volgens de Hoge Raad had het Hof deze stelling inderdaad niet onbesproken mogen laten. Dit baat X niet. De Heffingsambtenaar heeft binnen de in artikel 4:17, lid 3, Awb genoemde termijn van twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar gedaan, zodat hij geen dwangsom verschuldigd is geworden. In het midden kan blijven of de Heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat ook een onzorgvuldig tot stand gekomen uitspraak op bezwaar moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van laatstgenoemde wetsbepaling.
Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.
Een onzorgvuldige uitspraak op bezwaar is een uitspraak op bezwaar, dus ook voor de vraag of de Inspecteur een dwangsom is verbeurd. Een onzorgvuldige uitspraak op bezwaar kan wel een bijzondere omstandigheid vormen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de werkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. De Hoge Raad spreekt in dat verband overigens wel van ‘in verregaande mate’ onzorgvuldig handelen door de Inspecteur. Een louter slordig geformuleerde of onvolledig gemotiveerde uitspraak op bezwaar zal in de regel niet aan dit criterium voldoen. Daar is meer voor nodig.