Metadata
OZB / geen sprake van gebruik van onroerende zaak in de zin van Verordening / sloopwerkzaamheden van onvoldoende gewicht om van enige vorm van gebruik te kunnen spreken
Hof Den Haag, 28 november 2003
Samenvatting
Een projectontwikkelaar heeft op 28 september 2000 een onroerende zaak gekocht met als doel het te slopen, de grond te saneren, een nieuw pand te realiseren en vervolgens door te verkopen. Op 1 januari 2001 was de onroerende zaak gedeeltelijk gesloopt. Terzake van het gebruik van deze onroerende zaak heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp (ZH) de projectontwikkelaar voor het jaar 2001 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd van 2.549,82 euro. Volgens het Hof is op 1 januari 2001 echter geen sprake van gebruik in de zin van de Verordening zodat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Dat op 1 januari 2001 nog sprake was van verdere sloopwerkzaamheden acht het Hof van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van enige vorm van gebruik.BRON
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van P van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001 betreffende het gebruik van de onroerende zaak a-straat te Q.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen A en B namens belanghebbende alsmede C namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de aanslag gebruikersbelasting,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de gemeente Pijnacker-Nootdorp als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de gemeente Pijnacker-Nootdorp het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2001 voor het jaar 2001 naar een bedrag van € 2.549,82 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd ter zake van het gebruik van de onroerende zaak a-straat te Q (hierna: de onroerende zaak). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 28 september 2000 gekocht met als doel het als projectontwikkelaar te slopen, de grond te saneren, een nieuw pand te realiseren en vervolgens door te verkopen. Op 1 januari 2001 was de onroerende zaak gedeeltelijk gesloopt en daardoor onbruikbaar. Inmiddels is de onroerende zaak geheel gesloopt en heeft belanghebbende in afwachting van een wijziging van het bestemmingsplan al haar activiteiten met betrekking tot de onroerende zaak gestaakt.
3. De raad van de gemeente Pijnacker heeft in zijn openbare vergadering van 19 december 2000 vastgesteld de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2001 (hierna: de Verordening). De Verordening is laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 26 juni 2001. De Verordening en vorengenoemde wijziging zijn in werking getreden op 1 januari 2001 respectievelijk op 26 juli 2001. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op 20 december 2000 respectievelijk op 18 juli 2001 in bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de Verordening c.q. de wijziging voor een ieder ter inzage lag bij de publieksbalie van Communicatie in het gemeentekantoor en dat de Verordening was opgenomen in een algemeen verkrijgbare uitgave.
4. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de onroerende zaak waarop de aanslag betrekking heeft op 1 januari 2001 gebruikte in de zin van artikel 1, eerste lid en onderdeel a, van de Verordening, die voorzover hier van belang overeenstemt met artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.
5. Artikel 1, eerste lid en onderdeel a, van de Verordening houdt in:
"1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a) een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;"
6. Mede gelet op hetgeen onder 2 is vastgesteld neemt het Hof als vaststaand aan dat de onroerende zaak op 1 januari 2001 gedeeltelijk was gesloopt en daardoor niet meer voor enig gebruik geschikt was en dat op die datum nog sloopwerkzaamheden plaatsvonden. Het was kennelijk de bedoeling om - nadat de sloop geheel was voltooid en de grond was gesaneerd - een geheel nieuw pand te realiseren. Gelet hierop is er naar 's Hofs oordeel bij het begin van het onderhavige belastingjaar geen sprake van het door belanghebbende metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van haar behoefte. Bezien tegen deze achtergrond is de omstandigheid dat op 1 januari 2001 nog sprake was van verdere sloopwerkzaamheden in dezen van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van enige vorm van gebruik van de onroerende zaak. Naar het oordeel van het Hof is van gebruik van de onroerende zaak in de zin van de Verordening op 1 januari 2001 derhalve geen sprake.
7. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond.
8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten) à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)).Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 28 november 2003 door mr. Sanders en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.
van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van P van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001 betreffende het gebruik van de onroerende zaak a-straat te Q.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen A en B namens belanghebbende alsmede C namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de aanslag gebruikersbelasting,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de gemeente Pijnacker-Nootdorp als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de gemeente Pijnacker-Nootdorp het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2001 voor het jaar 2001 naar een bedrag van € 2.549,82 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd ter zake van het gebruik van de onroerende zaak a-straat te Q (hierna: de onroerende zaak). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 28 september 2000 gekocht met als doel het als projectontwikkelaar te slopen, de grond te saneren, een nieuw pand te realiseren en vervolgens door te verkopen. Op 1 januari 2001 was de onroerende zaak gedeeltelijk gesloopt en daardoor onbruikbaar. Inmiddels is de onroerende zaak geheel gesloopt en heeft belanghebbende in afwachting van een wijziging van het bestemmingsplan al haar activiteiten met betrekking tot de onroerende zaak gestaakt.
3. De raad van de gemeente Pijnacker heeft in zijn openbare vergadering van 19 december 2000 vastgesteld de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2001 (hierna: de Verordening). De Verordening is laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 26 juni 2001. De Verordening en vorengenoemde wijziging zijn in werking getreden op 1 januari 2001 respectievelijk op 26 juli 2001. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op 20 december 2000 respectievelijk op 18 juli 2001 in bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de Verordening c.q. de wijziging voor een ieder ter inzage lag bij de publieksbalie van Communicatie in het gemeentekantoor en dat de Verordening was opgenomen in een algemeen verkrijgbare uitgave.
4. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de onroerende zaak waarop de aanslag betrekking heeft op 1 januari 2001 gebruikte in de zin van artikel 1, eerste lid en onderdeel a, van de Verordening, die voorzover hier van belang overeenstemt met artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.
5. Artikel 1, eerste lid en onderdeel a, van de Verordening houdt in:
"1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a) een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;"
6. Mede gelet op hetgeen onder 2 is vastgesteld neemt het Hof als vaststaand aan dat de onroerende zaak op 1 januari 2001 gedeeltelijk was gesloopt en daardoor niet meer voor enig gebruik geschikt was en dat op die datum nog sloopwerkzaamheden plaatsvonden. Het was kennelijk de bedoeling om - nadat de sloop geheel was voltooid en de grond was gesaneerd - een geheel nieuw pand te realiseren. Gelet hierop is er naar 's Hofs oordeel bij het begin van het onderhavige belastingjaar geen sprake van het door belanghebbende metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van haar behoefte. Bezien tegen deze achtergrond is de omstandigheid dat op 1 januari 2001 nog sprake was van verdere sloopwerkzaamheden in dezen van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van enige vorm van gebruik van de onroerende zaak. Naar het oordeel van het Hof is van gebruik van de onroerende zaak in de zin van de Verordening op 1 januari 2001 derhalve geen sprake.
7. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond.
8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten) à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)).Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 28 november 2003 door mr. Sanders en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.
Metadata
Rubriek(en)
OverigBelastingtijdvak
2001Instantie
Hof Den HaagDatum instantie
28 november 2003Rolnummer
03.00772ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO4087