Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Amoena, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, importeert postoperatieve bustehouders die zij onder de benaming ‘Carmen’ op de markt brengt. Op 1 augustus 2017 heeft de belastingdienst een partij door Amoena geïmporteerde postoperatieve bustehouders overeenkomstig Uitvoeringsverordening 2017/1167 ingedeeld onder GN postonderverdeling 6212 10 90 en hierop een douanerecht van 6,5% toegepast. Amoena meent dat Uitvoeringsverordening 2017/1167 ongeldig is op de grond dat zij op een kennelijke fout berust, de beperkte bevoegdheden van de Commissie schendt doordat zij op onrechtmatige wijze de draagwijdte van GN post 9021 beperkt en inbreuk maakt op het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking. Zij stelt tevens dat de postoperatieve bustehouders, gelet op hun specifieke doel en objectieve kenmerken, moeten worden aangemerkt als ‘toebehoren’ van borstprothesen overeenkomstig aantekening 2, onder b, op GN hoofdstuk 90, en moeten worden ingedeeld onder post 9021, zodat er geen douanerechten hoeven te worden betaald.
In het kader van het geding met de belastingdienst over de tariefindeling van de postoperatieve bustehouders, heeft de verwijzende rechter prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van Uitvoeringsverordening 2017/1167. Volgens het HvJ is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van Uitvoeringsverordening 2017/1167 kunnen aantasten.

De zaak behandelt een conflict over de indeling van postoperatieve bustehouders, waarbij het Britse Supreme Court eerder oordeelde dat de betreffende bustehouders moeten worden ingedeeld in GN post 9021 als ‘toebehoren’ van prothesen in de zin van GN hoofdstuk 90. Een jaar later heeft de Europese Commissie een indelingsverordening 2017/1167 vastgesteld waarbij de betreffende producten werden ingedeeld onder GN postonderverdeling 6212 10 90. Bij de invoer door Amoena corrigeerde de Britse douane een en ander met inachtneming van genoemde verordening en paste een douanerecht van 6,5% toe. Amoena stelt in de procedure dat de indelingsverordening van de Commissie ongeldig moet worden verklaard wegens strijd met de GN en het beginsel van loyale samenwerking.

Het HvJ is van oordeel dat de bustehouders niet als toebehoren van een borstprothese kunnen worden aangemerkt, oordeelt dat de door de Commissie voorgestane indeling de juiste is en laat de indelingsverordening in stand. Volgens het HvJ is het juist de taak van de Commissie om indelingsverordeningen vast te stellen, wanneer voor eenzelfde product in lidstaten verschillende indelingen worden toegepast door de douaneautoriteiten (BTI’s), eventueel naar aanleiding van een uitspraak van de hoogste rechter in een lidstaat. De Commissie is niet gebonden aan een dergelijke uitspraak en het HvJ heeft al eerder in de zaak Intermodal beslist dat er bijzondere aandacht dient te zijn in het geval er afwijkende praktijken in lidstaten aan de orde zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2017
Instantie
HvJ
Datum instantie
19 december 2019
Rolnummer
C‑677/18
ECLI
ECLI:EU:C:2019:1142
NLF-nummer
NLF 2020/0277
Aflevering
30 januari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3028

Naar de bovenkant van de pagina