Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen
eiseres bv, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: A. Oosters),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 7 september 2021 op het bezwaar van eiseres tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers (de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2023.
Namens eiseres is verschenen [naam]. Verweerder is, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag onroerende-zaakbelastingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak [adres] [nummer] te [plaats] (de onroerende zaak) op waardepeildatum 1 januari 2020 voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 865.000. Daarbij heeft verweerder tevens de aanslag opgelegd voor het jaar 2021.
2. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
3. Eiseres is huurder van de onroerende zaak (de winkel), waarin zij een kledingzaak exploiteert en enkel kleding verkoopt van het merk [merknaam] (het kledingmerk).
4. In geschil is uitsluitend of de aanslag terecht en op het juiste bedrag is vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de onroerende zaak als gevolg van de COVID-19 maatregelen niet heeft kunnen gebruiken en dat zij daarom geen onroerende-zaakbelastingen (OZB) verschuldigd is.
5. Op grond van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan belasting worden geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak gebruikt die niet in hoofdzaak tot woning dient. In dit geval is dus de situatie per 1 januari 2021 doorslaggevend.
6. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘gebruik’ van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak aan eiseres ter beschikking stond, is onvoldoende om haar om die reden als gebruiker aan te merken.
7. Vaststaat dat begin 2021 sprake was van een algehele lockdown op grond waarvan kledingwinkels gesloten dienden te blijven. Eiseres heeft aangevoerd dat zij, gezien het huurcontract, de winkel uitsluitend mocht gebruiken voor de verkoop van kleding van het merk [merknaam] en dat dit gebruik door de algehele lockdown niet meer mogelijk was. Verder heeft eiseres ter zitting onweersproken toegelicht dat de winkel ook niet werd gebruikt voor opslag omdat hiervoor geen ruimte was. Er was nooit voorraadvorming omdat dit landelijk werd gefaciliteerd door het kledingmerk. Ook eventuele internetverkopen vonden plaats via de landelijke website van het kledingmerk zonder bemoeienis van de eiseres. Aldus heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was van “gebruik” in de zin van artikel 220 van de Gemeentewet. Dat betekent dat de aanslag OZB ten onrechte is opgelegd.
8. Gelet op het voorgaande, is het beroep gegrond verklaard.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).
10. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 13 april 2021 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 4 mei 2023 uitspraak gedaan, waardoor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar en bijna 1 maand hebben geduurd. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor de redelijke termijn zou moeten worden verlengd. Het voorgaande betekent dat de redelijke termijn met afgerond (naar boven) een maand is overschreden. Deze termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan de beroepsfase. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 te vergoeden door de Staat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Heel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.