Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze procedure is in geschil of de aan X (belanghebbende) opgelegde aanslagen IB/PVV 2016 en 2017, voor zover deze aanslagen zien op de heffing in box 3, terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of het bij fictie vaststellen van het voordeel uit sparen en beleggen (vermogensrendementsheffing) in strijd is met het Unierecht.

Tot de grondslag van box 3 behoren alleen saldi van binnenlandse bank- en spaartegoeden.

Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigt het oordeel van Rechtbank Gelderland dat er in deze zaak sprake is van een zuiver nationale situatie. Dat X de Duitse nationaliteit heeft en zich rechtmatig in Nederland heeft gevestigd, heeft gestudeerd en werkzaam is, maakt dit niet anders. X is immers woonachtig in Nederland en daardoor – ongeacht zijn nationaliteit – binnenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Dit betekent dat alle beroepsgronden die hun grond vinden in de opgesomde artikelen van het VWEU falen.

In deze zaak geeft de Inspecteur geen uitvoering aan een Unierechtelijke bepaling. Het Hof is daarom van oordeel dat het Handvest in de onderhavige zaak niet van toepassing is.

Ook de overige stellingen van X, waaronder strijd met artikel 1 EP, worden door het Hof verworpen. Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (20/02183)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016-2017
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
14 juli 2020
Rolnummer
19/00245 en 19/01215
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:5436
NLF-nummer
NLF 2020/1712
Aflevering
30 juli 2020
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina