Politieke column
De opeenvolgende staatssecretarissen van Financiën mijmeren steevast over fiscale vereenvoudiging. In de afgelopen 25 jaar is er werkelijk niet één bewindsman geweest die deze schwalbe niet maakte. Belastingstaatssecretaris Idsinga vormt hierop geen uitzondering. Ook hij repte – zelfs nog in zijn afscheidsbrief van afgelopen vrijdag – over een eenvoudig fiscaal stelsel, maar de inmiddels ex-bewindsman heeft ons met het omgekeerde opgescheept. Daar kan best een goede reden voor zijn. Die is er echter niet als het over de overdrachtsbelasting gaat. Idsinga heeft een bepaalde doelgroep willen kietelen, terwijl de extreme jeuk van anderen hem kennelijk minder aan het hart ging.
Tijdens de chaotische augustusbesluitvorming wist de staatssecretaris met enkele zielsverwanten binnen het kabinet een jaarlijks bedrag van ruim € 100 miljoen te reserveren voor vastgoedinvesteerders en -beleggers in woningen. Het clubje wist bovendien behendig deze rekening vanaf 2030 onder het Haagse hoogpolige tapijt te vegen (heel smerig, want dekking zit in het ‘structurele overschot van het inkomstenkader’, maar dat kader geldt helemaal niet na een kabinetsperiode). Oftewel, niet gedekt voor een volgend kabinet. De kosten van deze fiscale vastgoeddeal – en dus alvast een budgettair lijk in de kast voor de volgende coalitie – lopen in het saldo. Iemand nog iets over goed bestuur?
Waarom is voor deze doelgroep opeens de vinger opgestoken, terwijl er nog wel wat andere fiscale noden te vinden zijn? Natuurlijk is de woningmarkt tamelijk vastgelopen, maar oplossing daarvan vereist een wat meer integrale visie (ook fiscaal) en niet een slinkse tariefverlaging voor een beperkte doelgroep. In het coalitieakkoord was nog niets opgemerkt over een vastgoeddeal, maar in het regeerprogramma was wel opeens een verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen (niet zijnde de eigen woning) voorzien van 10,4% naar 8% vanaf 2026.
Ik krijg de vinger niet zo goed achter deze escapade. Betrokkenen wijzen heel snel naar formele punten, zoals een in de zomer aangenomen motie uit de Eerste Kamer van senator Van Rooijen (50PLUS) die hiertoe zou oproepen. Dat klopt. Die motie roept letterlijk op de 10,4% substantieel te verlagen. Echter, nu wel triomfantelijk wijzen naar een motie uit de Eerste Kamer vind ik iets te gemakkelijk als je andere moties uit die Kamer als gebruikt toiletpapier beschouwd. Welnee, de fiscale vastgoeddeal van het kabinet heeft een rare aanleiding.
De ooit zo eenvoudige tariefstructuur van de overdrachtsbelasting is in de loop der jaren vernacheld met een startersvrijstelling (zeg maar 0%), een laag tarief van 2% voor de eigen woning en het huidige algemene tarief van 10,4% voor overig vastgoed. Het kabinet voegt daar dus vanaf 2026 een vierde tarief van 8% aan toe, waarbij weer een extra afbakening moet worden gemaakt voor de desbetreffende woningen. Anders gezegd, commercieel vastgoed dat niet als woning kwalificeert, blijft een belastingdruk van 10,4% kennen, waarbij de problemen bij transitieprojecten alweer voorstelbaar zijn.
Het snode plannetje kon niet meer worden opgenomen in het oorspronkelijke Belastingplan 2025 dat op Prinsjesdag is ingediend. Pas op 28 oktober 2024, nota bene een week na het eerste wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer, is het via een vluchtige nota van wijziging aan het wetsvoorstel toegevoegd. Als je de wetgeving op deze manier – voor een dergelijke tariefmaatregel – inzet, moet je toch schaamrode wangetjes hebben. Iemand nog iets over goed bestuur?
En dan die motivering. Wat een gewauwel. Wie de 2,4%-punt tariefverlaging koppelt aan de oplossing voor de grote problemen op de woningmarkt is net zo vastgelopen als die markt zelf. De eisen van het toetsingskader fiscale regelingen doorlopen voor dit extra tarief en jezelf vervolgens groen licht geven, is ook echt waanzin. De wetgevingsadviseur van de Raad van State serveert het in stevige bewoording compleet af. Niet doen dus. Het voorstel ligt er toch. Waarom?