Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 6 april 2020 overleed een erflater, die in zijn testament had opgenomen dat zijn kleinkinderen elk een derde van zijn vastgoedportefeuille in Rotterdam zouden erven. Om deze portefeuille gezamenlijk te beheren, richtten de kleinkinderen op 21 december 2020 een Stichting Administratiekantoor (STAK, belanghebbende) op en brachten het vastgoed daarin in tegen uitgifte van certificaten. Op 30 december 2020 werd het vastgoed aan X geleverd volgens deze constructie.

Op 27 januari 2021 betaalde X € 104.000 aan overdrachtsbelasting voor de verkrijging van het vastgoed. In geschil is of deze verkrijging krachtens erfrecht was en daarmee vrijgesteld van overdrachtsbelasting volgens artikel 3, lid 1, onderdeel a, Wet BRV (uitgezonderde verkrijging).

X stelt dat zij, net als de kleinkinderen, de vastgoedportefeuille krachtens legaat heeft verkregen, en beroept zich op de doorkijkarresten (HR 23 februari 2007, 41.591, ECLI:NL:HR:2007:AU8559 en HR 10 juni 2011, 10/00498, ECLI:NL:HR:2011:BQ7580) om aan te tonen dat de vrijstelling ook hier zou moeten gelden. De Inspecteur stelt echter dat er geen sprake is van verkrijging krachtens erfrecht en dat de doorkijkarresten niet van toepassing zijn.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet genoemd wordt in het testament en dus geen erfgenaam is. De vastgoedportefeuille werd niet uit de nalatenschap verkregen, maar door een keuze van de kleinkinderen. Daarom is er geen sprake van een verkrijging krachtens erfrecht. Het beroep op de doorkijkarresten faalt, omdat dit een andere situatie betreft. Hierdoor is de vrijstelling van overdrachtsbelasting niet van toepassing en wordt het beroep ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
31 mei 2024
Rolnummer
23/5046
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:8823
NLF-nummer
NLF 2024/1641
Aflevering
9 juli 2024
bwbr0002740&artikel=3&lid=1,bwbr0002740&artikel=3&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina