Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde in 2015 in Litouwen en werkte voor een Nederlandse werkgever op een Bahamaans schip. In zijn aangifte IB/PVV 2015 was aangegeven dat hij premieplichtig was in Nederland. De aanslag werd conform de aangifte vastgesteld.

Na het arrest van het HvJ van 8 mei 2019 (C-631/17, ECLI:EU:C:2019:381, NLF 2019/1363, met noot van Bröker; premieheffing door woonstaat zeevarende) diende X een bezwaarschrift in, dat werd opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek werd afgewezen op basis van de ‘nieuwe jurisprudentie’-uitzondering, die stelt dat vermindering niet mogelijk is op grond van jurisprudentie die na het definitief worden van de aanslag is ontstaan (artikel 45aa (bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen), onderdeel b (de onjuistheid van de belastingaanslag vloeit voort uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de minister van Financiën anders heeft bepaald), Uitv.reg. IB 2001).

Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof Den Bosch hebben het hiertegen door X ingestelde beroep en hoger beroep verworpen.

In cassatie stelt X dat het arrest van het HvJ geen nieuwe jurisprudentie betreft en dat de afwijzing in strijd is met het Unierecht. De kernvraag is of de beperking in artikel 45aa Uitv.reg. IB 2001 stand houdt onder het Unierecht.

Volgens A-G Koopman is dat het geval. De aanslag is onherroepelijk geworden en heeft formele rechtskracht gekregen. Uitzonderlijke situaties die deze kracht kunnen doorbreken, zijn hier niet van toepassing. Ook een verzoek om herziening op grond van artikel 4:6 Awb (hernieuwde aanvraag beschikking) zou niet slagen, aangezien nieuwe jurisprudentie geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Bovendien is de route van Kühne & Heitz (HvJ 13 januari 2004, C-453/00, ECLI:EU:C:2004:17) niet mogelijk omdat X geen rechtsmiddelen tegen de aanslag heeft aangewend.

Bij gebrek aan specifieke Unierechtelijke regels moet beoordeeld worden of de nationale procedure voldoet aan de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Beide beginselen verzetten zich volgens de A-G niet tegen de toepassing van de ‘nieuwe jurisprudentie’-uitzondering voor het afwijzen van een verzoek om ambtshalve vermindering.

De A-G geeft de Hoge Raad daarom in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
A-G
Datum instantie
17 mei 2024
Rolnummer
23/04228
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:540
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2024/1414
Aflevering
18 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6448
bwbr0012031&artikel=45aa,bwbr0012031&artikel=45aa

Naar de bovenkant van de pagina